Johann Sebastian Bach
Der Friede sei mit dir (BWV 158)
Geschreven voor Derde Paasdag
Voor het eerst uitgevoerd: 1715?
Solisten SB koor SATB orkest vsolo ob cont
Totaal 4 delen, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren soms uitgevoerd
beluister
- Leonhardt
- Koopman
- Gardiner
- Richter/Fischer Dieskau
- Rilling
- Kurt Thomas ('60)
- Suzuki
- All of Bach
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Van de solocantate voor bas BWV 158 is ons geen noot in Bachs handschrift overgeleverd, zodat deze veel vragen oproept, tot en met de vraag of dit nauwelijks twaalf minuten durende muziekstuk wel één cantate vormt. Hoewel de vier afzonderlijke delen door niemand anders dan Bach kunnen zijn geschreven, lijkt het geheel uit tenminste twee verschillende bronnen gekopieerd, wellicht voor een specifieke gelegenheid (bijvoorbeeld een begrafenis). Het omslag meldt dat deze ‘cantate' bestemd is voor Derde Paasdag èn voor het feest Mariä Reinigung (Lichtmis, 2 februari), maar waarschijnlijker lijkt dat hier delen zijn samengevoegd uit cantates die voor deze twee - nogal uiteenlopende - gelegenheden bestemd waren. De delen (2) en (3), die de substantiële kern vormen en het eerst gecomponeerd lijken, verwijzen onmiskenbaar naar de evangelielezing voor Mariä Reinigung, het feest dat herdenkt hoe Maria haar veertig dagen oude zoon in de tempel voorstelt, waarbij een oude man, Simeon *), aan wie was beloofd dat hij niet zou sterven voor hij de Messias had gezien, verklaart thans getroost te willen sterven: Herr, nun läßt du deinen Diener in Frieden fahren, dezelfde tekst die ten grondslag ligt aan die andere solocantate voor bas, Ich habe genung (BWV 82). De andere delen daarentegen verwijzen naar de opstanding van Christus (Pasen): het slotkoraal (4) is een onmiskenbaar paaslied, en de titeltekst Der Friede sei mit dir (1) is Christus' groet bij zijn verschijning aan de discipelen (Johannes 20: 21 en 26), die voorkomt in de evangelielezing voor de zondag na Pasen (niet: Derde Paasdag!). Het woord Friede verbindt beide bestanddelen. De uitzonderlijk kleine bezetting (koor, bassolist, soloviool, hobo en continuo), waarbij in het slotkoraal zelfs geen colla parte ondersteunende instrumenten zijn voorzien, verwijst naar een uitvoering in kleine, private kring.
1. Recitatief (B)
bas, continuo
Der Friede sei mit dir, du ängstliches Gewissen! | Vrede zij met je, angstig geweten! |
Dein Mittler stehet hier, der hat dein Schuldenbuch | Je Middelaar staat hier, die heeft je schuldenboek |
und des Gesetzes Fluch verglichen und zerrissen. | verscheurd en de vloek van de wet opgeheven. |
Der Friede sei mit dir, der Fürste dieser Welt, | Vrede zij met je; de vorst van deze wereld, |
der deiner Seele nachgestellt, | die je ziel heeft achtervolgd, |
ist durch des Lammes Blut | is door het bloed van het Lam |
bezwungen und gefällt. | bedwongen en geveld. |
Mein Herz, was bist du so betrübt, | Mijn hart, waarom ben je zo bedroefd, |
da dich doch Gott durch Christum liebt! | want God heeft je immers door Christus lief? |
Er selber spricht zu mir: Der Friede sei mit dir! | Hijzelf zegt tegen mij: Vrede zij met je! |
De cantate begint met een slechts door continuo begeleid recitatief (1), waarin de titelwoorden driemaal worden herhaald en telkens als arioso, met doorgaande begeleiding, zijn gezet, de laatste maal met uitgebreide tekstherhaling. De bas vervult hier onmiskenbaar zijn karakteristieke rol van Vox Christi.
(In de hierboven aanklikbare opname van Rudolf Lutz met zijn Bach-Stiftung St Gallen wordt het overgeleverde deel (1) voorafgegaan door een door Lutz zelf gecomponeerde Sinfonia con Corale (vgl de titel van deel (2)), waarin de hobo - die verder weinig substantieels te doen heeft - een volwaardige partij speelt in een triosonate met het continuo en de soloviool; deze draagt daarin (vanaf maat 8) in dubbelgrepen en arpeggio's de melodie voor van het koraal Welt, ade! ich bin dein müde, dat door de sopraan in deel (2) wordt gezongen.)
2. Aria (B) en koraal (S)
sopraan, bas, solo viool, hobo colla parte sopraan, continuo
(B) Welt, ade, ich bin dein müde, | (B) Wereld, adieu, ik ben je beu, |
Salems Hütten stehn mir an, | ik verlang naar de tenten van Salem, |
(S)Welt, ade, ich bin dein müde, | (S) Wereld, adieu, ik ben je beu, |
ich will nach dem Himmel zu, | ik wil naar de hemel toe, |
(B) wo ich Gott in Ruh und Friede | (B) waar ik in rust en vrede |
ewig selig schauen kann. | eeuwig gelukzalig God kan aanschouwen. |
(S)da wird sein der rechte Friede | (S) daar zullen ware vrede |
und die ewig stolze Ruh. | en eeuwig trotse rust heersen. |
(B) Da bleib ich, da hab ich Vergnügen zu wohnen, | (B) Daar blijf ik, daar wil ik graag wonen, |
(S)Welt, bei dir ist Krieg und Streit, | (S) Wereld, bij jou is het oorlog en strijd, |
nichts denn lauter Eitelkeit; | niets dan louter ijdelheid; |
(B) da prang ich gezieret mit himmlischen Kronen. | (B) daar straal ik getooid met hemelse kronen. |
(S)in dem Himmel allezeit | (S) in de hemel heersen altijd |
Friede, Freud und Seligkeit. | vrede, vreugde en zaligheid. |
De bas, die in het recitatief (1) nog leek op te treden als Vox Christi vertolkt in de omvangrijke aria (2) een parafrase van de woorden van Simeon, uitgesproken bij de voorstelling van het baby'tje Jezus in de tempel. Dit deel is de hoofdschotel van de cantate, op zichzelf langer dan alle andere delen bij elkaar, en een uitzonderlijk stuk, dat je zou kunnen beschouwen als een koraalbewerking van het stervenskoraal Welt, ade, ich bin dein müde van Johann Georg Albinus (1649), op een melodie van Johann Rosenmüller. De sopraan zingt dit koraal in lange noten, gesteund door de hobo. Omdat - enigszins merkwaardig - ook de tekst van de bas met de eerste koraalregel begint, is het goed denkbaar dat de koraalmelodie oorspronkelijk helemaal niet werd gezongen, maar als een tekstloos citaat door de hobo werd gespeeld, in het vertrouwen dat de kerkgangers de tekst van dit bekende koraal zouden meedenken, zeker na de tip in de eerste regel van de bas. Het statige koraal weerspiegelt het vastberaden doodsverlangen van de toenmalige gelovigen, een bevestiging van de woorden van Simeon die, door de bas gezongen, de koraalzinnen verbinden.
De instrumentale begeleiding wordt verzorgd door een strak doorlopende continuopartij en een uiterst virtuoze en expressieve vioolsolo, die door zijn hoge ligging de blik als vanzelf naar de hemel richt. (De hoge ligging, waarbij de lage g-snaar van de viool überhaupt niet wordt gebruikt, doet vermoeden dat deze solo wellicht oorspronkelijk voor een traverso of een violino piccolo was bestemd; de bouw van het stuk doet echter aan Bachs Weimarer periode denken en daar beschikte hij nog niet over een traverso.)
3. Recitatief (B)
bas, continuo
Nun, Herr, regiere meinen Sinn, | Nu, Heer, regeer mijn bestaan, |
damit ich auf der Welt, | opdat ik in de wereld, |
so lang es dir mich hier zu lassen, noch gefällt, | zolang het u nog behaagt mij hier te laten, |
ein Kind des Friedens bin, | een kind van de vrede ben, |
und laß mich zu dir aus meinen Leiden | en laat mij net zoals Simeon in vrede |
wie Simeon in Frieden scheiden! | mijn lijden verlaten en bij u komen. |
Da bleib ich, da hab ich Vergnügen zu wohnen, | Daar blijf ik, daar wil ik graag wonen, |
da prang ich gezieret mit himmlischen Kronen. | daar straal ik getooid met hemelse kronen. |
Het opnieuw slechts door continuo begeleide recitatief (3) gaat na zes regels over in een arioso, waarbij niet alleen de laatste twee regels van de voorafgaande aria terugkeren, maar ook schetsmatig op de muziek daarvan wordt teruggegrepen. Anders dan in de aria wordt hier het woord Kronen breed uitgesponnen.
4. Koraal
tutti
Hier ist das rechte Osterlamm, | Hier is het ware Paaslam, |
davon Gott hat geboten, | dat in opdracht van God |
das ist hoch an des Kreuzes Stamm | hoog aan de stam van het kruis |
in heißer Lieb gebraten. | in vurige liefde is gebraden. |
Des Blut zeichnet unsre Tür, | Zijn bloed op onze deur is het teken |
das hält der Glaub dem Tode für; | dat het geloof de dood voorhoudt; |
der Würger kann uns nicht rühren. | Magere Hein kan ons niets maken. |
Alleluja! | Halleluja! |
De cantate besluit (4) met het vierstemmig geharmoniseerde vijfde vers van Luthers lied Christ lag in Todesbanden (1524), een typisch paaskoraal. Er zijn - buiten het continuo - geen begeleidende instrumenten gespecificeerd; Bach zal de hobo en de viool zeker de sopraan hebben laten doubleren.
Hoezeer ook tekstueel gebrekkig: dit kliekje cantate-resten vormt een muzikaal hoogstaande parel.
[1] Ik ga voorbij aan de veronderstelde bejaardheid van Simeon: een later verdichtsel, waarvoor het evangelie elke aanwijzing ontbeert. terug