Johann Sebastian Bach
Ich steh mit einem Fuß im Grabe (BWV 156)
Geschreven voor 3e zondag na Driekoningen
Voor het eerst uitgevoerd: 23 jan 1729
Libretto: Christian Friedrich Henrici (alias Picander)
Solisten SATB koor SATB orkest str ob cont
Totaal 6 delen, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren regelmatig uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Pas nadat Bach in zijn eerste vier Leipziger jaren vrijwel drie cantatejaargangen had voltooid, schreef hij zijn eerste cantates op teksten van de postbeambte Christian Friedrich Henrici, die wij kennen als tekstdichter Picander van de Matthäus-Passion en het Weihnachts-Oratorium. Deze publiceerde zelf in 1728 een jaargang cantateteksten, bedoeld voor toonzetting door de unvergleichliche Herr Capell-Meister Bach, maar wij kennen slechts acht cantates van Bach op deze teksten (waaronder BWV 156), zodat betwijfeld moet worden of Bach ooit een complete Picander-jaargang heeft gecomponeerd.
BWV 156 behoort tot de circa vijftig ‘solocantates' (globaal te vinden in de BWV-tientallen 50, 80, 150 en 160), waarin het vierstemmige koor slechts een slotkoraal zingt, en soms zelfs dat niet. Zij is bestemd voor de derde zondag na Epifanie (Driekoningen) en werd waarschijnlijk voor het eerst uitgevoerd op 23 januari 1729. In de evangelielezing voor deze dag, Matteüs 8: 1-13, vraagt een ‘melaatse', een leprapatiënt, Jezus om genezing, doch slechts 'indien u dat wilt'. Deze van een sterk geloof getuigende woorden vormden de basis van Bachs vroegere cantates voor deze zondag: Herr, wie du willt (BWV 73, 1724), Was mein Gott will (BWV 111, 1725) en Alles nur nach Gottes Willen (BWV 72, 1726) en ook voor BWV 156, al blijkt dat niet uit de titel; deze - of gelijksoortige - woorden openen en besluiten wel de belangrijke aria (4) en het slotkoraal (6).
1. Sinfonia
strijkers, hobo, continuo
In plaats van met een openingskoor begint de korte Cantate 156 met een instrumentale Sinfonia (1) waarvan u de fraaie hobomelodie zou kunnen herkennen als het langzame middendeel van het clavecimbelconcert in f-klein (BWV 1056); beide stukken zijn bewerkingen van een verloren gegaan Köthener hoboconcert; alleen vraagt Bach hier nog geen pizzicato van de strijkers, hoewel deze doodsklokken-symbolen er zeker hadden gepast.
2. Aria (S, T)
sopraan, tenor, strijkers, continuo
Ich steh mit einem Fuß im Grabe, | Ik sta met één voet in het graf, |
Mach’s mit mir, Gott, nach deiner Güt, | Doe met mij, God, wat u goeddunkt, |
bald fällt der kranke Leib hinein. | weldra valt het zieke lichaam erin. |
hilf mir in meinem Leiden, | help mij in mijn lijden, |
Komm, lieber Gott, wenn dir’s gefällt, | Kom, lieve God, wanneer het u behaagt, |
was ich dich bitt', versag mir nicht. | wat ik u smeek, laat mij niet in de steek. |
ich habe schon mein Haus bestellt, | ik heb mijn huis al in orde gemaakt, |
Wenn sich mein Seel soll scheiden, | Als mijn ziel heengaat, |
so nimm sie, Herr, in deine Händ. | neem die dan, Heer, in uw handen. |
nur laß mein Ende selig sein! | laat toch mijn einde zalig zijn! |
Ist alles gut, wenn gut das End. | Alles is goed als het einde goed is. |
De krasse titeltekst Ich steh mit einem Fuß im Grabe klinkt uit de mond van de tenor (2), die zich vereenzelvigt met de zieke uit de evangelielezing. Hij lijkt stevig te staan, op een lang aangehouden noot, een motief dat direct al door de unisono begeleidende strijkers werd gespeeld, Ich steh, maar onderwijl zakt de (harmonische) grond onder zijn voeten weg in een syncopisch schuivende beweging van de continuobas en het ritme ondermijnt elk tijdsbesef: waar is de maat, waar de tel? Maar de zich beklagende tenor is voortdurend in dialoog met zijn betere ik, de standvastige Seele (sopraan), die de aria doorsnijdt met uitingen van godsvertrouwen: een koraalvers van de voormalig Thomascantor Johann Hermann Schein (1628). Het stuk wordt evenwel geen koraalbewerking maar blijft een aria: de tenor gaat steeds voorop, hij bepaalt de structuur en vooral de sfeer waaraan de sopraan zich optimistisch onttrekt.
3. Recitatief (B)
bas, continuo
Mein Angst und Not, | Mijn angst en nood, |
mein Leben und mein Tod | mijn leven en mijn dood |
steht, liebster Gott, in deinen Händen; | zijn, liefste God, in uw handen; |
so wirst du auch auf mich | dan zult u ook op mij |
dein gnädig Auge wenden. | uw genadige blik richten. |
Willst du mich meiner Sünden wegen | Als u mij om mijn zonden |
ins Krankenbette legen, | in het ziekbed wilt leggen, |
mein Gott, so bitt ich dich, | mijn God, dan smeek ik u, |
laß deine Güte größer sein | laat uw goedheid groter zijn |
als die Gerechtigkeit! | dan de gerechtigheid! |
Doch hast du mich darzu versehn, | Maar als u het zo hebt bestemd |
daß mich mein Leiden soll verzehren, | dat mijn lijden mij moet verteren, |
ich bin bereit, | dan ben ik bereid, |
dein Wille soll an mir geschehn, | uw wil geschiede aan mij, |
verschone nicht und fahre fort, | spaar mij niet en ga door, |
laß meine Not nicht lange währen, | laat mijn nood niet lang duren, |
je länger hier, je später dort! | hoe langer hier, hoe later daarginds! |
Twee secco-recitatieven (3) en (5) voor de bas omlijsten alt-aria (4). Ze vormen eigenlijk één geheel: de bas aanvaardt zijn lot, Ich bin bereit, in ziekte (3) en gezondheid (5). In de arioso conclusie van (3) onderstreept de continuobas het verhoopte snelle sterven met stijgende lijnen.
4. Aria (A)
alt, viool 1, viool 2 colla parte viool, hobo, continuo
Herr, was du willt, soll mir gefallen, | Heer, wat u wilt moet mij bevallen, |
weil doch dein Rat am besten gilt. | want uw raad is het beste. |
In der Freude, in dem Leide, | In vreugde en in lijden, |
im Sterben, in Bitten und in Flehn | in sterven, in bidden en smeken, |
laß mir allemal geschehn, | laat daarin altijd met mij gebeuren, |
Herr, wie du willt. | Heer, zoals u het wilt. |
De alt parafraseert in aria (4) de tekst van het koraal uit (2). Met de twee begeleidende stemmen, hobo en unisono spelende hoge strijkers, weeft hij een hecht driestemmig contrapuntisch netwerk op een aansprekend opgewekt thema, waaraan de begeleidende continuo slechts nu en dan lijkt deel te nemen. De zonnige sfeer betrekt tweemaal even wanneer Leiden en Sterben ter sprake komen. Ook woorden als Freude, Bitten en Flehen worden beeldend neergezet.
5. Recitatief (B)
bas, continuo
Und willst du, daß ich nicht soll kranken, | En wilt u dat ik niet ziek hoef te zijn, |
so werd ich dir von Herzen danken. | dan zal ik u van harte danken. |
Doch aber gib mir auch dabei, | Maar geef mij ook daarbij |
daß auch in meinem frischen Leibe | dat ook in mijn frisse lichaam |
die Seele sonder Krankheit sei | de ziel zonder ziekte is |
und allezeit gesund verbleibe. | en altijd gezond blijft. |
Nimm sie durch Geist und Wort in acht, | Zorg voor haar door geest en woord, |
denn dieses ist mein Heil, | want dat is mijn heil, |
und wenn mir Leib und Seel verschmacht’, | en ook al versmachten lichaam en ziel, |
so bist du, Gott, mein Trost | u bent, God, mijn troost |
und meines Herzens Teil. | en de inhoud van mijn hart. |
De bas neemt zich in (5) voor ook mit frischem Leibe God als trooster te aanvaarden.
6. Koraal
tutti
Herr, wie du willt, so schick’s mit mir | Heer, als u wilt, maak het dan met mij in orde |
im Leben und im Sterben, | in leven en in sterven, |
allein zu dir steht mein Begier, | alleen naar u gaat mijn verlangen uit, |
Herr, laß mich nicht verderben! | Heer, laat mij niet te gronde gaan! |
Erhalt mich nur in deiner Huld, | Bewaar mij toch in uw genade, |
sonst wie du willt, gib mir Geduld; | en anders, zoals u wilt, geef mij geduld; |
dein Will der ist der beste. | uw wil is de beste. |
Namens de gelovigen bevestigt het eenvoudig vierstemmig geharmoniseerde slotkoraal (6) het centrale thema Dein Wille gescheh' met de woorden van een lied van Kaspar Bienemann (1582) op een oude, ook wel voor Aus tiefer Not gebruikte melodie van Wolfgang Dachstein (1525).