Johann Sebastian Bach
Schau, lieber Gott, wie meine Feind (BWV 153)
Geschreven voor Zondag na Nieuwjaar
Voor het eerst uitgevoerd: 2 jan 1724
Solisten ATB koor SATB orkest str cont
Totaal 9 delen, 3 koralen
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren soms uitgevoerd
beluister
- Harnoncourt
- Amphion/Gesualdo
- Koopman
- Gardiner
- La Petite Bande
- Rilling
- Suzuki
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Bach schreef zijn Cantate 153, Schau, lieber Gott, wie meine Feind (... so listig und so mächtig seind) voor 2 januari 1724, de zondag tussen Nieuwjaar en Epifanie/Driekoningen, in de eerste Kerst- en Nieuwjaarsperiode die hij in Leipzig meemaakte; het is een zondag die, afhankelijk van de weekdag waarop Kerstmis en Nieuwjaar vallen, (en evenals de ‘zondag na Kerstmis') slechts in vier van de zeven kerstperioden voorkomt en bijvoorbeeld ook in het jaar 1734/'35 van het Weihnachts-Oratorium. De bezetting en de muzikale vorm van de cantate tonen dat Bach zijn musici enigszins ontziet: ze hadden een drukke tijd achter de rug (zie Bachs kerstagenda). Binnen acht dagen waren er premières uitgevoerd, soms in Thomas- èn Nicolaikerk, van Cantate BWV 63, het Magnificat met de Kerst-Einlagen (BWV 243a) en het Sanctus (BWV 238) op Eerste Kerstdag, Cantate BWV 40 (Tweede Kerstdag), BWV 64 (Derde Kerstdag) en BWV 190 (Nieuwjaarsdag) en voor vijf dagen later (6 januari, Epifanie) stond BWV 65 op de rol, met een veeleisend openingskoor; bovendien werd het koor geacht op Nieuwjaarsdag zingend (Neujahrssingen) door de straten van Leipzig te trekken, dus wanneer zou er gerepeteerd zijn?
De bescheiden opzet van BWV 153 impliceert dat het instrumentale ensemble slechts strijkers en continuo (en dus geen blazers) omvat, dat de sopraan geen solo heeft en vooral dat er geen concertant openingskoor is: het koor hoeft slechts driemaal een eenvoudig vierstemmig geharmoniseerd koraal te zingen. Daar staat tegenover dat er wel veel tekst is en dat de cantate maar liefst negen delen heeft. De evangelietekst die op deze zondag wordt gelezen en aan de cantate ten grondslag ligt is Matteüs 2: 13-15, het verhaal van de vlucht van Jozef, Maria en hun baby'tje Jezus naar Egypte, nadat ze gewaarschuwd zijn dat koning Herodes voornemens is alle recent te Bethlehem geboren kinderen te laten vermoorden, uit angst dat er, zoals de drie koningen hem hadden verteld, een concurrerende koning zal opgroeien. Chronologisch valt dit verhaal dus ná Driekoningen; reden voor Bach om in het voor de zondag na Nieuwjaar bestemde deel V van zijn - verhalende - Weihnachtsoratorium deze tekst te negeren en alvast met de reis van de drie koningen te beginnen. In de rooms-katholieke kerk werd deze pericoop gelezen op de ‘Dag van de Onnozele (= onschuldige) Kinderen', 28 december. Luther wees hem toe aan de zondag na Nieuwjaar. Het verhaal placht te worden uitgelegd als metafoor voor het lijden van christenen onder bedreigingen en vervolging, niet alleen door externe vijanden die ook in deze cantatetekst worden aangeduid (Teufel, Löwen en Drachen (2), Marterhöhle (4), Trübsalswetter en Unglücksflammen (6)), maar ook door de verleidingen van Fleisch en Blut (9).
Drie koralen dragen, zoals gezegd, de negendelige cantate: aan het begin en het eind en precies in het midden; daarnaast zijn er drie recitatieven (r) en drie aria's (A), symmetrisch verdeeld over de drie concertisten (schema rechts). Zo bestaat de cantate uit drie blokken, met de drie basiselementen in wisselende volgorde (schema links). De gedachtegang ontwikkelt zich van bezorgde klachten en hulpgeroep van de geplaagde gelovige naar ontspannen vreugde, na de verzekering van Gods hulp en Christus' plaatsvervangend lijden.
![]() | ![]() |
1. Koraal
tutti
Schau, lieber Gott, wie meine Feind, | Kijk toch, lieve God, hoe mijn vijanden, |
damit ich stets muß kämpfen, | met wie ik steeds moet vechten, |
so listig und so mächtig seind, | zo listig en zo machtig zijn |
daß sie mich leichtlich dämpfen! | dat ze mij zomaar kunnen neerslaan! |
Herr, wo mich deine Gnad nicht hält, | Heer, als uw genade mij niet behoedt, |
so kann der Teufel, Fleisch und Welt | kunnen duivel, vlees en wereld |
mich leicht in Unglück stürzen. | mij gemakkelijk in het ongeluk storten. |
In plaats van met een uitgebreid openingskoor begint BWV 153 met een eenvoudig vierstemmig geharmoniseerd koraalvers (1), waarin de kerkelijke gemeente haar kwetsbaarheid beklaagt. De instrumenten, uitsluitend strijkers, versterken colla parte de koorstemmen. Tekst en melodie zijn het eerste couplet van David Denickes lied Schau, lieber Gott, wie meine Feind (1646), dat werd gezongen op de melodie van Ach Gott, vom Himmel sieh darein. In zijn harmonisering accentueert Bach diverse kernwoorden: kämpfen met een strijdbare syncope in de tenor, een afglijdende baslijn wo mich deine Gnad nicht hält en gewrongen harmonieën met een dalende baslijn op de slotwoorden in Unglück stürzen. Betekenisvol is bovendien dat Bach met zijn harmonisering het ouderwetse, archaïsche karakter van de koraalmelodie onderstreept; een melodie in een oude kerktoonsoort (Hypofrygisch), die begint en eindigt op een B, maar de noten bestrijkt van de e-klein toonladder (één #), waarin melodieën voor ons tonale gehoor met een E behoren te (beginnen en) eindigen. Door dit antieke karakter te accentueren zet Bach de schets van menselijke kwetsbaarheid als iets achterhaalds af tegen de zelfverzekerde en robuuste toonzetting van het slotkoraal.
2. Recitatief (A)
alt, continuo
Mein liebster Gott, ach laß dichs doch erbarmen, | Mijn liefste God, ach, ontferm u toch, |
ach hilf doch, hilf mir Armen! | ach, help toch, help mij, stakker die ik ben! |
Ich wohne hier bei lauter Löwen und bei Drachen, | Ik woon hier bij louter leeuwen en draken, |
und diese wollen mir durch Wut und Grimmigkeit | en die willen mij met hun woede en grimmigheid |
in kurzer Zeit den Garaus völlig machen. | in korte tijd volkomen van kant maken. |
De alt, meestal representant van de zwakke en twijfelende gelovige, richt zich met zijn/haar recitatief (2) tot God met een bede om hulp in zijn bedreigde situatie; hij voelt zich, met een citaat uit Psalm 57, omringd door leeuwen en draken (schrijnende verminderd-septiemakkoorden) die hem van kant zullen maken (den Garaus machen).
3. Arioso (B)
bas, continuo
»Fürchte dich nicht, ich bin mit dir. | Vrees niet, ik ben bij je. |
Weiche nicht, ich bin dein Gott; | Zwicht niet, ik ben je God; |
ich stärke dich, ich helfe dir auch | ik sterk je, ik help je ook |
durch die rechte Hand meiner Gerechtigkeit.« | met de rechterhand van mijn gerechtigheid. |
De alt krijgt in (3) terstond een geruststellend antwoord van de bas, in zijn vertrouwde rol van Vox Dei, de stem van God, die in het oudtestamentische bijbelboek Jesaja (41:10) de bekende tekst Fürchte dich nicht sprak, een tekst die we ook kennen uit Bachs motet BWV 228. Hoewel het stuk de kenmerken van een aria heeft, pleegt Bach die benaming te reserveren voor lyrische solostukken op vrij gedichte teksten; hier zou hij - we kennen zijn manuscript niet - Arioso boven gezet hebben. Ook wordt, anders dan in echte aria's, de begintekst niet herhaald (geen da capo). De bas wordt slechts door het continuo begeleid, met een thema van acht maten, beginnend met de motieven waarop de bas de hoofdgedachten Fürchte dich nicht en ich bin mit dir zal zingen. Doordat het continuo dit thema op verschillende toonhoogten (E, E, B, D, E, E) zesmaal herhaalt, fungeert het als een mantra van Gods niet aflatende hulp.
4. Recitatief (T)
tenor, continuo
Du sprichst zwar, lieber Gott, zu meiner Seelen Ruh | Lieve God, tot mijn zielerust |
mir einen Trost in meinem Leiden zu. | troost u mij weliswaar in mijn leed, |
Ach, aber meine Plage | maar ach, mijn ellende |
vergrößert sich von Tag zu Tage, | wordt dag na dag groter, |
denn meiner Feinde sind so viel, | want ik heb zoveel vijanden, |
mein Leben ist ihr Ziel, | ze hebben het op mijn leven gemunt, |
ihr Bogen wird auf mich gespannt, | hun boog is in mijn richting gespannen, |
sie richten ihre Pfeile | ze richten hun pijlen op mij |
zum Verderben, | om mij te gronde te richten, |
ich soll von ihren Händen sterben; | ik moet door hun handen sterven; |
Gott! meine Not ist dir bekannt, | God, mijn nood is u bekend, |
die ganze Welt wird mir zur Marterhöhle; | de hele wereld wordt mijn martelaarshol; |
hilf, Helfer, hilf! errette meine Seele! | help, helper, help! Red mijn ziel! |
De altijd wat temperamentvolle tenor is nog lang niet overtuigd en schetst de menselijke benauwenis hartstochtelijk en veel dramatischer dan de alt deed, in een recitatief (4), dat weliswaar ook slechts door continuo wordt begeleid, maar nu tweemaal overgaat in een wanhopig arioso (andante), eerst bij het sterben (m. 12) en later (m. 17) bij errette meine Seele. Chromatische halvetoonsstappen en wrange harmonieën kleuren het Leiden en het sterben, vergrößert gaat met een grote stijgende septiemsprong, de Bogen wordt met een boogvormig melisma geïllustreerd, de Pfeile schieten in een steile reeks zestienden omhoog.
5. Koraal
SATB, viool 1 colla parte sopraan, viool 2 colla parte alt, altviool colla parte tenor, continuo
Und ob gleich alle Teufel | En ook al wilden alle duivelen |
dir wollten widerstehn, | tegen je strijden, |
so wird doch ohne Zweifel | God zal zich ongetwijfeld |
Gott nicht zurücke gehn; | niet terugtrekken; |
was er ihm fürgenommen | wat hij zich heeft voorgenomen |
und was er haben will, | en wat hij wil dat er gebeurt, |
das muß doch endlich kommen | dat moet ten slotte wel |
zu seinem Zweck und Ziel. | voltooid worden. |
Het centrale koraalvers (5) is het vijfde couplet van Befiehl du deine Wege van Paul Gerhardt (1653), dat zoals zoveel andere liederen gezongen werd op de beroemde melodie van Hans Leo Hassler, die wij plegen te associëren met het passielied O Haupt voll Blut und Wunden, maar die in Bachs tijd primair herinnerde aan het stervenskoraal Herzlich thut mich verlangen nach einem sel'gen End. (Hassler ontleende zijn melodie trouwens aan een seculier liefdesliedje Mein G'müt ist mir verwirret von einer Jungfrau zart.) Van Bach zijn ons zeker tien verschillende harmoniseringen van deze ook weer in een oude toonsoort (Frygisch) gestelde melodie bekend, maar deze is daaronder wel extreem grimmig, met vooral in de eerste twee regels, waar alle Teufel worden geschetst, snijdende halvetoons stappen en dissonante akkoorden; maar waar Gods bedoelingen eindelijk zu seinem Zweck und Ziel komen, geraken ook de harmonieën in rustiger, niet meer door extra kruizen en mollen geteisterd vaarwater.
6. Aria (T)
tenor, strijkers, continuo
Stürmt nur, stürmt, ihr Trübsalswetter, | Raas maar, raas maar, o stormen van ellende, |
wallt, ihr Fluten, auf mich los! | val maar op mij aan, o vloedgolven! |
Schlagt, ihr Unglücksflammen, | Sla maar over mij heen, |
über mich zusammen, | o ongeluksvlammen, |
stört, ihr Feinde, meine Ruh, | verstoor mijn rust maar, o vijanden, |
spricht mir doch Gott tröstlich zu: | want God spreekt mij toch troostend toe: |
Ich bin dein Hort und Erretter. | Ik ben je toevlucht en je redder. |
Aldus bemoedigd durft de tenor (6) de strijd wel aan in zijn door strijkers begeleide aria (6), een heftige veldslag. Elementen als stormen (Wetter), vloedgolven (Fluten) en vuur (Flammen) gelden als metaforen voor ongeluk, tegenspoed, vijanden en innerlijke strijd. Ze worden verbeeld door extravagante strijkerspartijen: gepuncteerde ritmes, opvliegende toonladders en golvende 32sten in unisono van alle (vijf!) partijen (m. 9 en 13). Een hoogdramatische bravura-aria, als uit een Italiaanse opera, maar met een minimale bezetting. De tenor biedt gelijkwaardig tegenspel, tot hij bij Ruh in alle rust parkeert op een uitdagend verminderd-septiemakkoord en, het slagveld overziend, Gods bijstand als bron van zijn kracht aanwijst. Dan is er nog slechts een instrumentaal da capo.
7. Recitatief (B)
bas, continuo
Getrost! mein Herz, | Wees gerust, mijn hart, |
erdulde deinen Schmerz, | verdraag je pijn, |
laß dich dein Kreuz nicht unterdrücken! | laat je niet terneerslaan door je kruis! |
Gott wird dich schon | God zal je heus |
zu rechter Zeit erquicken; | op het juiste moment verkwikken; |
muß doch sein lieber Sohn, | immers zijn geliefde zoon, |
dein Jesus, in noch zarten Jahren | jouw Jezus, moest toen hij nog jong was |
viel größre Not erfahren, | nog veel meer ellende doorstaan |
da ihm der Wüterich Herodes | toen de tiran Herodes hem |
die äußerste Gefahr des Todes | met zijn moorddadige vuisten |
mit mörderischen Fäusten droht! | bedreigde met de dood, het grootste gevaar! |
Kaum kömmt er auf die Erden, | Nauwelijks was hij op aarde |
so muß er schon ein Flüchtling werden! | of hij moest al een vluchteling worden! |
Wohlan, mit Jesu tröste dich, | Welaan, troost je met Jezus |
und glaube festiglich: | en geloof vast: |
Denjenigen, die hier mit Christo leiden, | Aan hen die hier met Christus lijden |
will er das Himmelreich bescheiden. | zal hij het hemelrijk schenken. |
In zijn recitatief (7), opnieuw slechts door continuo begeleid, is de bas een overtuigde gelovige. Hij vindt steun in het evangelie van de dag: reeds als kind, nauwelijks op aarde, moest Jezus vluchten (haastige 32sten) voor de tiran Herodes, die hem bedreigde met de dood (Todes, een schrille tritonus). Voor wie met hem lijden zal hij het Himmelreich zeker openstellen; daarop past een gelukzalig arioso (andante), waarin het continuo actief en ritmisch met de bas mee musiceert.
8. Aria (A)
alt, strijkers, continuo
Soll ich meinen Lebenslauf | Al moet ik mijn leven |
unter Kreuz und Trübsal führen, | onder kruis en ellende leiden, |
hört es doch im Himmel auf. | in de hemel houdt het op. |
Da ist lauter Jubilieren, | Daar is alleen gejuich, |
daselbsten verwechselt mein Jesus das Leiden | daar verandert mijn Jezus het lijden |
mit seliger Wonne, mit ewigen Freuden. | in gelukzaligheid, in eeuwige vreugde. |
Ook de alt, die de cantate met zijn/haar bezorgde recitatief (2) opende, betoont zich in aria (8) gerustgesteld: voorbij Kreuz en Trübsal gloort de hemel. Begeleid door het vierstemmige strijkersensemble bezingt z/hij zijn ewige Freude aanvankelijk nog ingehouden, op het ritme van een menuet, de minst frivole van alle dansvormen, maar voor de laatste twee regels (vanaf m. 71) versnelt hij het tempo naar het vlotte allegro van de passepied. Het initiatief daartoe ligt trouwens bij de tekstdichter, die hier zijn trocheïsch metrum (lang-kort, ) vervangt (verwechselt) door een amfibrachys (kort-lang-kort,
) en daarmee Bach dwingt andere muziek te schrijven. Schweitzer waardeerde deze aria als één der schönsten lyrischen Stücke.
9. Koraal
tutti
Drum will ich, weil ich lebe noch, | Daarom wil ik terwijl ik nog leef |
das Kreuz dir fröhlich tragen nach; | met vreugde het kruis dragen zoals u dat deed; |
mein Gott, mach mich darzu bereit, | mijn God, maak mij daartoe bereid, |
es dient zum Besten allezeit! | het is altijd voor mijn bestwil! |
Hilf mir mein Sach recht greifen an, | Help mij te doen wat juist is, |
daß ich mein Lauf vollenden kann, | zodat ik mijn levensloop kan voltooien, |
hilf mir auch zwingen Fleisch und Blut, | help mij ook vlees en bloed te bedwingen, |
für Sünd und Schanden mich behüt! | behoed mij voor zonde en schande! |
Erhalt mein Herz im Glauben rein, | Houd mijn hart zuiver in het geloof, |
so leb und sterb ich dir allein; | dan leef en sterf ik alleen voor u; |
Jesu, mein Trost, hör mein Begier, | Jezus, mijn troost, hoor mijn verlangen, |
o mein Heiland, wär ich bei dir! | o mijn Heiland, was ik maar bij u! |
Tot slotkoraal (9) dienen de coupletten 16-18 van Martin Mollers koraal Ach Gott, wie manches Herzeleid; het lied werd gezongen op de melodie van O Jesu Christ, meins Lebens Licht, die wij vooral kennen van de gelijknamige, eendelige cantate/motet BWV 118. Door maar liefst drie van deze korte coupletten voor te schrijven - een unicum in zijn oeuvre -, bereikt Bach dat het slotkoraal de lijn van de cantate nog eens samenvat: Ik ben bereid mijn kruis te dragen (16), help mij daarbij (17), want ik verheug mij erop na mijn dood bij u te zijn (19). De harmonisering kan daardoor echter geen tekstillustratie bieden. Zij is ongecompliceerd tonaal, in mooie consonante harmonieën en klinkt daardoor vastberaden en onverzettelijk.