Johann Ludwig Bach
Denn du wirst meine Seele nicht in der Hölle lassen (BWV 15)
Geschreven voor Eerste Paasdag
Voor het eerst uitgevoerd: 1710?
Libretto: Ernst Ludwig I von Sachsen-Meiningen
Solisten SATB orkest str trp1-3 timp cont
Totaal 10 delen, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
Bespreking
Deze cantate werd door de negentiende-eeuwse ('oude') Bachgesellschaft toegeschreven aan Johann Sebastian omdat ze in diens handschrift was aangetroffen. Bach (J.S.) heeft deze cantate ook inderdaad uitgevoerd, op 21 april 1726, in het kader van de achttien cantates die hij dat jaar uitvoerde van zijn in Meiningen werkzame achterneef Johann Ludwig (1677-1731). Op grond van nader onderzoek (Scheide, Bach-Jahrbuch, 1959) is de cantate intussen verbannen naar Anhang III van de Bach Werke Verzeichnis, een verzameling van "Bach fälschlich zugeschriebene Werke". De oeuvrecatalogus van Johann Ludwig vermeldt haar inmiddels als JLB21.
De tweedelige cantate is bestemd voor Eerste Paasdag en heeft een dienovereenkomstige feestelijke bezetting met drie trompetten, pauken en strijkers. De tekst heeft Ludwig waarschijnlijk ontleend aan een in 1704 gepubliceerde bundel cantateteksten van zijn principaal, hertog Ernst Ludwig von Sachsen-Meiningen; zijn compositie zal kort daarop zijn ontstaan.
DEEL I
1. Arioso (B)
bas, strijkers, trompet 1–3, timpani, continuo
Denn du wirst meine Seele nicht in der Hölle lassen | Want u zult mijn ziel niet in de hel laten |
und nicht zugeben, daß dein Heiliger verwese. | en niet toestaan dat uw heilige vergaat. |
2. Recitatief (S)
sopraan, continuo
Mein Jesus ware tot, | Mijn Jezus was dood, |
nun aber lebet er von Ewigkeit zu Ewigkeit; | maar nu leeft hij van eeuwigheid tot eeuwigheid; |
sein Auferstehen rettet mich aus Sterbensnot | zijn opstanding redt mij uit de stervensnood |
und hat mir durch das Grab | en heeft door het graf |
den Lebensweg bereit'. | mijn levensweg gereedgemaakt. |
Wie könnt es anders sein; | Hoe zou het anders kunnen; |
ein Mensch, der kann zwar sterben, | een mens kan sterven, |
Gott aber lebet immerdar; | maar God leeft altijd; |
stirbt er nun als ein Mensch, | wanneer hij nu als een mens sterft, |
so kann der Sarg ihn nicht verderben, | kan de doodkist hem niet laten vergaan, |
vielmehr kommt die Verwesung in Gefahr. | de ontbinding komt juist in gevaar. |
Er, der mir schon an Fleisch ist gleich gewesen, | Hij die al in het vlees aan mij gelijk was geworden |
wollt durch den letzten Feind | wilde ook wat betreft die laatste vijand |
mir auch noch ähnlich sein. | nog op mij lijken. |
Ich bin durch sein Begräbnis erst genesen, | Zijn begrafenis heeft mij pas genezen, |
und zieht die Unvergänglichkeit | de onvergankelijkheid neemt haar intrek |
in meine Schwachheit ein, die mich ihm einverleibet, | in mijn zwakheid en lijft mij bij hem in |
damit mein Leib, wie er, | zodat mijn lichaam, net zoals hij, |
nicht in der Erd verbleibet. | niet in de aarde blijft. |
3. Aria / Duet) (S, A)
sopraan, alt, strijkers, continuo
Weichet, weichet, Furcht und Schrecken | Weg, weg, schrik en angst |
ob der schwarzen Todesnacht! | voor de zwarte doodsnacht! |
Christus wird mich auferwecken, | Christus zal mij opwekken, |
der sie hat zum Licht gemacht | hij heeft de nacht veranderd in licht |
und den Tod im Sieg verschlungen, | en zegevierend de dood verslonden |
als er durch das Grab gedrungen. | toen hij door het graf heen ging. |
4. Aria (T)
tenor, strijkers, trompet 1–3, timpani, continuo
Entsetzet euch nicht. | Wees niet bang. |
Ihr suchet Jesum von Nazareth, | Jullie zoeken Jezus van Nazareth, |
den Gekreuzigten; | de gekruisigde; |
Er ist auferstanden und ist nicht hie. | hij is opgestaan en is niet hier. |
5. Aria (S)
sopraan, strijkers, continuo
Auf, freue dich, Seele, du bist nun getröst', | Kom, verheug je, ziel, nu ben je gerust, |
dein Heiland, der hat dich vom Sterben erlöst. | je Heiland heeft je van het sterven verlost. |
Es zaget die Hölle, der Satan erliegt, | De hel beeft, de satan bezwijkt, |
der Tod ist bezwungen, die Sünde besiegt. | de dood is bedwongen, de zonde overwonnen. |
Trotz sprech ich euch allen, die ihr mich bekriegt. | Ik trotseer iedereen die oorlog tegen mij voert. |
DEEL II
6. Terzet (S, T, B)
sopraan, tenor, bas, trompet 1–3, timpani, continuo
Wo bleibet dein Rasen du höllischer Hund, | Waar blijft je geraas, hellehond, |
wer hat dir gestopfet den reißenden Schlund, | wie heeft je verscheurende muil dichtgestopt, |
wer hat dir, o Schlange, zertreten das Haupt | wie heeft je kop vertrapt, o slang, |
und deine siegprangende Schläfe entlaubt? | en je triomfantelijke slapen ontbladerd? |
Sag, Hölle, wer hat dich der Krafte beraubt? | Zeg me, hel, wie heeft je van je krachten beroofd? |
Hier steht der Besieger bei Lorbeer und Fahn, | Hier staat de overwinnaar met lauwerkrans en vlag, |
eilt, eilet, verrennet dem Rückgang die Bahn! | snel, snel, versper de terugtocht! |
Du giftige Natter, verneure den Stich, | O giftige slang, bijt opnieuw, |
Tod, greife den Stachel und würge um dich, | dood, grijp de stekel en wurg om je heen, |
ein jedes versuche das beste vor sich! | doe maar je best allemaal! |
Seid böse, ihr Feinde, und gebet die Flucht: | Wees boos, vijanden, en sla op de vlucht: |
es ist doch vergebens, was ihr hier gesucht. | het is toch tevergeefs wat jullie hier zoeken. |
Der Löwe von Juda tritt prächtig hervor, | De leeuw van Juda verschijnt in volle luister, |
ihn hindert kein Riegel noch höllisches Tor. | niet gehinderd door grendel of hellepoort. |
7. Aria / Duet (S, A)
sopraan, alt, strijkers, continuo
Ihr klaget mit Seufzen, ich jauchze mit Schall, | Jullie klagen zuchtend, ik juich schallend, |
ihr weinet, ich lache: ob einerlei Fall; | jullie huilen, ik lach: om dezelfde dingen; |
euch kränket | het krenkt jullie |
die plötzlich zerstörete Macht, | dat je macht plotseling is vernietigd, |
mir hat solch Verderben viel Freude gebracht, | mij heeft die ondergang erg blij gemaakt, |
so künftig Tod, Teufel und Sünde verlacht. | dood, duivel en zonde zullen worden uitgelachen. |
8. Sonata
strijkers, trompet 1–3, timpani, continuo
9. Recitatief (T, B) / Aria / Quartet (S, A, T, B)
sopraan, alt, tenor, bas, strijkers, trompet 1–3, timpani, continuo
Drum danket dem Höchsten, | Dank dus de Allerhoogste, |
dem Störer des Krieges, | die een eind aan de oorlog heeft gemaakt, |
dem gütigen Geber so glücklichen Sieges! | die voor deze geslaagde overwinning heeft gezorgd! |
Sprich, Seele: mein Jesu, mein Helfer, mein Port, | Spreek, ziel: Mijn Jezus, mijn helper, mijn haven, |
du Fülle der Satzung und donnerndem Wort, | vervuller van de wet en donderend woord, |
bleib künftig, mein Heiland, mein Beistand, mein Hort! | blijf altijd mijn Heiland, mijn bijstand, mijn toevlucht! |
Dir schenk ich mich eigen, vertilge die Sünd, | Ik schenk mijzelf aan u, verdelg de zonde |
die sich noch in Geistern und Herzen befind. | die zich nog in geesten en harten bevindt. |
Regier die Begierden und halte sie rein, | Toom de begeerten in en houd ze rein, |
und weil du gebüßet durch schmerzliche Pein, | en moge uw grafsteen onze schulden bedekken |
so decke die Schulden dein Grabmal und Stein. | omdat u hebt geboet met grote pijn. |
10. Koraal
tutti
Weil du vom Tod erstanden bist, | Omdat u uit de dood bent opgestaan, |
werd ich im Grab nicht bleiben; | zal ik niet in het graf blijven; |
mein höchster Trost dein' Auffahrt ist, | mijn grootste troost is uw opstanding, |
Todsfurcht kann sie vertreiben. | die kan mijn angst voor de dood verdrijven. |
Denn wo du bist, da komm ich hin, | Want waar u bent, daar zal ik komen, |
daß ich stets bei dir leb und bin; | zodat ik altijd bij u leef en ben; |
drum fahr ich hin mit Freuden. | daarom ga ik met vreugde heen. |