Johann Sebastian Bach
Herz und Mund und Tat und Leben (BWV 147)
Geschreven voor Maria Bezoek (Visitatie 2/7)
Voor het eerst uitgevoerd: 2 jul 1723
Solisten SATB koor SATB orkest str vsolo ob1,2 obd'am obcacc1,2 trp cont
Totaal 10 delen, 1 koorwerk, 2 koralen
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd
beluister
- Harnoncourt
- Harnoncourt
- The Sixteen
- Koopman
- Gardiner
- Leusink
- Karl Richter
- Kurt Thomas
Thomaner - Rilling
- Suzuki
- All of Bach
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Ruim een maand na Bachs aantreden als Thomascantor te Leipzig in 1723 wordt het vrijdag 2 juli, een kerkelijke feestdag, Mariae Heimsuchung (Maria Bezoek, Visitatie), één van de Mariafeesten die de lutherse liturgische kalender had gehandhaafd. Op deze dag wordt herdacht dat de van Jezus zwangere Maria haar veel oudere verwante (nicht?) Elizabeth bezoekt, die zwanger is van een kind dat later als Johannes de Doper de wegbereider voor Jezus zal worden [1].
Voor de namiddagvespers van deze feestdag heeft Bach waarschijnlijk de eerste versie van zijn Magnificat (BWV 243) gecomponeerd, als cantate voor de ochtenddienst hergebruikt hij een cantate (BWV 147a) die hij in 1716 te Weimar schreef voor de vierde Adventszondag, een zondag waarop te Leipzig geen concertante muziek mocht klinken, waardoor de cantate niet zonder meer in Leipzig kon worden uitgevoerd. De vierde adventszondag is gewijd aan het optreden van Johannes de Doper (evangelielezing Johannes 1: 29-34) en heeft een sfeer van vreugdevolle verwachting die ook het feest van Maria Bezoek kenmerkt, dus kon BWV 147a met beperkte ingrepen daarvoor geschikt worden gemaakt: tussen de vier achtereenvolgende Weimarer aria's op tekst van Salomon Franck (1659-1726) interpoleert Bachs onbekende Leipziger tekstschrijver drie recitatieven met verwijzingen naar de evangelielezing voor 2 juli (Lucas 1: 39-56), waartoe het Magnificat behoort, de lofzang die Maria na haar bezoek aanheft. (Een vergelijkbare ingreep ondergingen de identiek gestructureerde Weimarer adventscantates BWV 70a en 186a.)
De met drie recitatieven uitgebreide lange cantate structureerde Bach vervolgens in twee delen, uit te voeren vóór en na de preek; beide delen eindigen met een koraalcouplet. Met zijn tien delen behoort BWV 147 tot de groep zeer uitgebreide cantates waarop Bach de Leipziger kerkgangers in zijn eerste ambtsjaar tracteerde.
In de instrumentale bezetting valt de solotrompettist op, die nu eens geen louter versterkende en accentuerende functie vervult, maar een volop melodische. En het feit dat in deze cantate de gehele hobofamilie aantreedt - naast de gewone hobo de één terts lager gestemde hobo d'amore en twee nog weer een terts lager gestemde - en tot dat moment in Leipzig nog onbekende - oboi da caccia.
DEEL I
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1 colla parte viool, hobo 2 colla parte viool, trompet, continuo
Herz und Mund und Tat und Leben | Hart en mond en daad en leven |
muß von Christo Zeugnis geben | moeten van Christus getuigen |
ohne Furcht und Heuchelei, | zonder vrees en gehuichel |
daß er Gott und Heiland sei. | dat hij God en Heiland is. |
In het uitbundige openingskoor (1) domineert het orkest, waarin de stralende trompet als een heraut vooropgaat; de twee hobo's volgen de vioolpartijen, terwijl de fagot een van het continuo onafhankelijke rol speelt. De instrumentale inleiding wordt aan het slot herhaald, maar klinkt ook gaandeweg nog driemaal in ongeveer dezelfde vorm, met koorpartijen daarin ingebouwd.
De tekst dat Herz und Mund etc. van Christus moeten getuigen, verwees weliswaar oorspronkelijk naar het getuigenis van Johannes de Doper, maar heeft uiteraard een algemenere strekking. De fuga waarmee de koorstemmen, van boven naar beneden, deze tekst introduceren, geeft een mooi beeld van hoe dit getuigenis van mond tot mond gaat, en vervolgens ook paarsgewijs wordt voorgedragen en met elkaar overlappende inzetten (stretto), men laat elkaar niet eens uitspreken. Tijdens de fugatische passages worden de koorstemmen colla parte ondersteund door instrumenten die voor het overige hun eigen gang gaan. De extraverte polyfone gedeelten worden afgewisseld met drie contrasterende, meer ingetogen passages voor het tweede tekstgedeelte, de waarschuwing ohne Furcht und Heuchelei: hier zwijgen alle instrumenten behalve het continuo, de polyfonie maakt plaats voor homofonie en de toonsoort wordt mineur. Het schema maakt duidelijk dat de diverse passages symmetrisch zijn gerangschikt; in het middendeel (A') domineert het tweede tekstgedeelte. In de herhaling bouwen stemmen de fuga op in gespiegelde volgorde.
2. Recitatief (T)
tenor, strijkers, continuo
Gebenedeiter Mund! | Gezegende mond! |
Maria macht ihr Innerstes der Seelen | Maria maakt het binnenste van haar ziel |
durch Dank und Rühmen kund; | met dank en lof bekend; |
sie fänget bei sich an, | ze begint bij zichzelf |
des Heilands Wunder zu erzählen, | de wonderen van de Heiland te vertellen, |
was er an ihr | wat hij aan haar |
als seiner Magd getan. | als aan zijn dienstmaagd heeft gedaan. |
O! menschliches Geschlecht, | O, menselijk geslacht, |
des Satans und der Sünden Knecht, | knecht van Satan en van zonden, |
du bist befreit | door de troostende verschijning van Christus, |
durch Christi tröstendes Erscheinen | ben je bevrijd |
von dieser Last und Dienstbarkeit! | van die last en dienstbaarheid! |
Jedoch dein Mund und dein verstockt Gemüte | Maar jouw mond en je verstokte hart |
verschweigt, verleugnet solche Güte; | verzwijgen, loochenen die goedheid; |
doch wisse, daß dich nach der Schrift | maar weet dat jou volgens de Schrift |
ein allzuscharfes Urteil trifft. | een zeer scherp oordeel treft! |
Strijkers begeleiden de tenor in zijn recitatief (2). De tenor begint te herinneren aan Maria's lofzang, het Magnificat, verwijst; hij vervolgt met een vermanende onderrichting, die de aandacht vestigt op de mogelijkheid Christus af te wijzen, die in aria (3) aan de orde is. De strijkers onderstrepen het woord Christi en voorzien het scharfes Urtheil van schrille harmonieën (‘verminderd-septiemakkoord').
3. Aria (A)
alt, hobo d'amore, continuo
Schäme dich, o Seele, nicht, | Schaam je niet, o ziel, |
deinen Heiland zu bekennen, | om je Heiland te belijden, |
soll er dich die Seine nennen | dan zal hij jou de zijne noemen |
vor des Vaters Angesicht! | voor het aangezicht van de Vader! |
Doch wer ihn auf dieser Erden | Maar wie op deze aarde |
zu verleugnen sich nicht scheut, | niet schroomt om hem te verloochenen, |
soll von ihm verleugnet werden, | zal door hem verloochend worden |
wenn er kömmt zur Herrlichkeit. | als hij tot zijn heerlijkheid komt. |
Aan de deemoedige, contemplatieve sfeer van altaria (3) wordt niet het minst bijgedragen door de begeleidende hobo d'amore, een instrumentatie die wij danken aan Bachs Leipziger revisie van zijn Weimarer cantate BWV 147a, want daar was dit instrument nog onbekend; we weten niet wat Bach daar oorspronkelijk heeft voorgeschreven. Opmerkelijk is het onvaste (‘zwevende') ritme, wankelend tussen een 3/4 en een 3/2 maat (zie het muziekvoorbeeld): alsof ook de componist blijft twijfelen, niet durft te kiezen. Evenals in de volgende drie aria's is er geen echt da capo: na het B-gedeelte (tweede teksthelft) keert de begintekst niet meer terug; slechts het instrumentale ritornel wordt herhaald.
(In de bijzin Soll er dich die Seine nennen schrijft de oude Bachausgabe ten onrechte die Deine.)
4. Recitatief (B)
bas, continuo
Verstockung kann Gewaltige verblenden, | Verstoktheid kan machtigen verblinden, |
bis sie des Höchsten Arm vom Stuhle stößt; | totdat de arm van de Allerhoogste hen van hun troon stoot; |
doch dieser Arm erhebt, | maar die arm verheft, |
obschon vor ihm der Erde Kreis erbebt, | hoewel de aarde ervoor beeft, |
hingegen die Elenden, so er erlöst. | de ellendigen die hij verlost. |
O hochbeglückte Christen, | O, zeer verblijde christenen, |
auf, machet euch bereit, | kom, maak je gereed, |
itzt ist die angenehme Zeit, | nu is het de verheugende tijd, |
itzt ist der Tag des Heils: | nu is het de dag van het heil: |
Der Heiland heißt euch Leib und Geist | de Heiland gebiedt jullie om lichaam en geest |
mit Glaubensgaben rüsten, | met geloofsgaven toe te rusten, |
auf, ruft zu ihm in brünstigem Verlangen, | kom, roep tot hem met vurig verlangen |
um ihn im Glauben zu empfangen. | om hem in het geloof te ontvangen! |
Ook het recitatief (4) van de bas heeft een vermanend karakter. En ook hier herinneren vele woorden aan het (Duitse) Magnificat. Hoewel de bas slechts door continuo wordt begeleid, worden vele woorden muzikaal uitgebeeld:
- Verstockung: een hardnekkige dissonant
- vom Stuhle stößt: dalende lijn
- dieser Arm erhebt: stijgende lijn
- erbebt: sidderende toonherhaling
- Elenden; schrijnende harmonieën
- de angenehme Zeit: een ritmisch arioso, met primaire, naïeve harmonieën.
5. Aria (S)
sopraan, solo viool, continuo
Bereite dir, Jesu, noch itzo die Bahn, | Maak, Jezus, nog heden de weg voor u gereed, |
mein Heiland, erwähle | mijn Heiland, kies |
die gläubende Seele, | de gelovige ziel |
und siehe mit Augen der Gnaden mich an! | en zie mij aan met ogen vol genade! |
De sopraan deelt in aria (5) het brünstige Verlangen van de bas en gaat dansend op weg, begeleid door een zwierige vioolsolo: triolen vormen het dominante ritme in dit stuk, en ook in de drie volgende delen. De sopraan stelt tegenover de triolen van de viool het bekende ‘vreugde'-ritme: kort-kort-lang, figura corta .
De integrale tekst wordt viermaal voorgedragen.
6. Koraal
tutti gefigureerd
Wohl mir, daß ich Jesum habe, | Ik ben gelukkig dat ik Jezus heb, |
o wie feste halt ich ihn, | o, wat houd ik hem stevig vast, |
daß er mir mein Herze labe, | zodat hij mijn hart kan laven |
wenn ich krank und traurig bin. | als ik ziek en verdrietig ben. |
Jesum hab ich, der mich liebet | Ik heb Jezus, die mij liefheeft |
und sich mir zu eigen gibet; | en zich aan mij geeft; |
ach drum laß ich Jesum nicht, | ach, daarom laat ik Jezus niet los, |
wenn mir gleich mein Herze bricht. | ook al breekt mijn hart. |
Het eerste deel van de cantate besluit (6) met een eenvoudige vierstemmige harmonisering van het zesde couplet van Martin Jahns koraal Jesu, meiner Seelen Wonne (1661), op een melodie die Johann Schop schreef voor Werde munter, mein Gemüte. Dit gezongen koraal ligt ingebed in instrumentale voor-, na- en tussen-spelen; de trompet verdubbelt de sopraan. Aan het slot van de cantate wordt op dezelfde muziek het tiende couplet gezongen; daar staat meer over de muziek.
DEEL II
7. Aria (T)
tenor, continuo
Hilf, Jesu, hilf, daß ich auch dich bekenne | Help, Jezus, help mij dat ik ook u belijd |
in Wohl und Weh, in Freud und Leid, | in wel en wee, in vreugde en verdriet, |
daß ich dich meinen Heiland nenne | dat ik u mijn Heiland noem |
im Glauben und Gelassenheit, | in geloof en met kalmte, |
daß stets mein Herz von deiner Liebe brenne, | dat mijn hart steeds brandt van uw liefde, |
hilf, Jesu, hilf! | help, Jezus, help! |
Tenoraria (7) opent het tweede deel van de cantate. Het markante vier-notenmotief (zie hiernaast) waarmee het continuo de aria inleidt, blijkt bij de inzet van de tenor op de tekst Hilf, Jesu, hilf te passen: een hartstochtelijk gebed om steun. De tenor wordt slechts door continuo begeleid, maar wel worden de achtste noten van cello en violone door het orgel met levendige, rollende triolen versierd. Pas bij het lang uitgesponnen laatste woord van de zanger, brenne, blijken deze voortdurende triolen flakkerende vlammetjes te illustreren.
8. Recitatief (A)
alt, hobo da caccia 1/2, continuo
Der höchsten Allmacht Wunderhand | De wonderhand van de hoogste almacht |
würkt im Verborgenen der Erden. | werkt in het verborgene van de aarde. |
Johannes muß mit Geist erfüllet werden, | Johannes moet met de geest worden vervuld, |
ihn zieht der Liebe Band | de band van de liefde trekt al aan hem |
bereits in seiner Mutter Leibe, | in de moederschoot, |
daß er den Heiland kennt | hij kent de Heiland al, |
ob er ihn gleich noch nicht | hoewel hij hem nog niet |
mit seinem Munde nennt, | met zijn mond noemt, |
er wird bewegt, er hüpft und springet, | hij beweegt, hij huppelt en springt, |
indem Elisabeth das Wunderwerk ausspricht, | terwijl Elisabeth van het wonder vertelt, |
indem Mariae Mund der Lippen Opfer bringet. | terwijl de mond van Maria het lippenoffer brengt. |
Wenn ihr, o Gläubige, | Als jullie, gelovigen, |
des Fleisches Schwachheit merkt, | merken hoe zwak het vlees is, |
wenn euer Herz in Liebe brennet, | als jullie hart wel van liefde brandt, |
und doch der Mund den Heiland nicht bekennet, | maar je mond toch de Heiland niet belijdt, |
Gott ist es, der euch kräftig stärkt, | dan is het God die jullie kracht geeft, |
er will in euch des Geistes Kraft erregen, | hij wil in jullie de kracht van de geest opwekken, |
ja, Dank und Preis auf eure Zunge legen. | ja, dank en lof op jullie tong leggen. |
De tekst van het (Leipziger) recitatief (8) refereert aan de karakteristieke kern van het verhaal over de ontmoeting van Maria en Elisabeth: wanneer Maria vertelt van Jezus zwanger te zijn, springt het kind in Elisabeths schoot, Johannes de Doper in statu nascendi, verheugd op. Bij het er hüpft und springet treden verraste staccatonoten in de plaats van de vloeiende bewegingen waarmee de twee hobo's da caccia de alt begeleiden. Accompagnato-recitatieven zoals dit, waarbij de instrumentale begeleiding voortdurend een zelfde motief herhaalt, kennen we op vele plaatsen in de Matthäus-Passion. Daar pleegt het motief ook de op het recitatief volgende aria te beheersen; dat is hier niet het geval.
9. Aria (B)
bas, strijkers, hobo 1 colla parte viool, hobo 2 colla parte viool, trompet, continuo
Ich will von Jesu Wundern singen | Ik wil over de wonderen van Jezus zingen |
und ihm der Lippen Opfer bringen, | en hem mijn lippenoffer brengen. |
Er wird nach seiner Liebe Bund | Hij zal op grond van het verbond van zijn liefde |
das schwache Fleisch, den irdschen Mund | het zwakke vlees, de aardse mond |
durch heilges Feuer kräftig zwingen. | door heilig vuur met kracht bedwingen. |
Voor de vierde en laatste aria (9) wordt het volledige orkest ingezet. Het Dank und Preis dat de laatste recitatiefregel belooft, wordt energiek door de trompet ingezet en door de bassolist van tekst voorzien. Evenals in de aria's (3) en (5) zingt de vocale solist zijn laatste frasen boven een herhaling van het instrumentale ritornel, dat vervolgens ter afsluiting nog eens louter instrumentaal klinkt.
(In plaats van von Jesu Wundern singen leest de oude Bachausgabe von Jesu Wunden; van Wunden wordt in de cantates weliswaar ook soms gezongen, maar niet met een trompet.)
10. Koraal
tutti gefigureerd
Jesus bleibet meine Freude, | Jezus blijft mijn vreugde, |
meines Herzens Trost und Saft, | de troost en het levenssap van mijn hart, |
Jesus wehret allem Leide, | Jezus weert al het leed, |
er ist meines Lebens Kraft, | hij is de kracht van mijn leven, |
meiner Augen Lust und Sonne, | de lust en de zon van mijn ogen, |
meiner Seele Schatz und Wonne; | de schat en de gelukzaligheid van mijn ziel; |
darum laß ich Jesum nicht, | daarom laat ik Jezus niet gaan |
aus dem Herzen und Gesicht. | uit mijn hart en uit mijn ogen. |
Als slotkoraal (10) fungeert het tiende vers van Martin Jahns koraal, op muziek die identiek is aan deel (6). Het muziekvoorbeeld laat zien dat de instrumentale figuratie, in pastoraal-wiegende 9/8-maat, van de koraalmelodie is afgeleid.Met zijn eindeloze melodie gelijkt het op het slotkoraal van cantate 22. Het stuk werd sinds de bewerking voor piano van Myra Hess uit 1926 een wereldhit onder de titel 'Jesu, Joy of Man's Desiring', in veelal hoogromantische uitvoeringen dienstdoend bij trouwerijen en begrafenissen. (Vgl bijvoorbeeld de pianoversie van Dinu Lipatti of de fluwelen uitvoering van Alon Goldstein.)
Opmerkelijk is dat het stuk in de voorafgaande Bachreceptie nooit was opgevallen; vroege biografen als Spitta en Schweitzer, die toch gedetailleerd aandacht besteden aan de cantates, vermelden het nauwelijks. Misschien lukt het de hedendaagse historisch geïnformeerde, snellere en dansante uitvoeringen van deze vitale lofprijzing om de herinnering weg te nemen aan de sentimentele draak van het 'easy listening‘.
Een pientere lezer zou zich kunnen afvragen: 'Hoezo, Elisabeth zwanger op 2 juli? Johannes de Doper werd toch geboren op Sint Jan (Johannistag), 24 juni, precies een half jaar voor de geboorte van Jezus?' Dat heeft althans de Rooms-Katholieke kerk ook ingezien tijdens het Vaticaans Concilie (1962-1965); zij verplaatste Maria-Visitatie in 1969 naar 31 mei! terug