Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Johann Sebastian Bach

Nimm, was dein ist, und gehe hin (BWV 144)

Geschreven voor Zondag Septuagesima

Voor het eerst uitgevoerd: 6 feb 1724

Solisten SAT koor SATB orkest str ob1-3 obd'am cont

Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 2 koralen

Vertaling: Ria van Hengel

Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd

beluister

andere besprekingen

downloads uitleg

Bespreking

6 Februari 1724, de zondag waarvoor Bach zijn Cantate 144 schreef, was Zondag Septuagesima, de negende zondag voor Pasen en de eerste van de lange reeks aan de paasdatum gerelateerde zondagen. De evangelietekst voor deze zondag, die aan de cantate ten grondslag ligt, is Matteüs 20: 1-16, de parabel over de dagloners van een wijnboer, die mopperen dat ze na twaalf uur werk weliswaar hun afgesproken loon ontvangen, maar collegae die pas later, tot en met het elfde uur, werden ingehuurd eenzelfde beloning zien krijgen. Waarop de wijngaardenier antwoordt: Neem waar je recht op hebt en ga naar huis; ben ik niet vrij om verder over mijn eigen geld te beschikken? Moraal: aanvaard je lot en probeer God niet in de kaart te kijken; hij beloont niet volgens een inzichtelijke logica. De tekstdichter verliest zich niet in diepzinnig theologische kwesties, maar volstaat met een oproep tot soberheid en tevredenheid: een boodschap vergelijkbaar met die van BWV 84, Ich bin vergnügt mit meinem Glücke.

Bach schrijft voor deze vóórvastenzondag een korte, zesdelige cantate met een koraal in het midden. Voor de bas is er geen solopartij weggelegd; het orkest omvat, naast strijkers en continuo, slechts twee hobo's, waaronder een hobo d'amore.

1. Koor

SATB, viool 1 + hobo 1 colla parte sopraan, viool 2 + hobo 2 colla parte alt, altviool + hobo 3 colla parte tenor, continuo

»Nimm, was dein ist, und gehe hin.«Neem wat van jou is en ga heen.
beluister:

Zonder enige instrumentale inleiding opent BWV 144 met een strikte vierstemmige koorfuga (1) in renaissancistische motetstijl: een 2/2 alla breve-maat () en geen zelfstandige partijen voor de instrumenten, zij verdubbelen slechts de koorstemmen (colla parte); alleen de basso continuo heeft een eigen partij, die niet samenvalt met de koorbas. De zangers introduceren het thema paarsgewijs; eerst BT, dan SA.

De zeven woorden en acht lettergrepen van de titel (Matteüs 20: 14a) vormen de enige tekst voor een kort, markant en hoekig fugathema: een onverbiddelijke, dalende kwintsprong gevolgd door een weg-wijzende sextsprong omhoog, als retorische figuur exclamatio geheten, waarmee de pruttelende arbeider c.q. gelovige (dein) wordt weggezet.

Elke stem plaatst tegenover het thema van zijn voorganger een tegenstem (contrapunt) van korte nootjes, gehe hin, gehe hin, een wegwerpgebaar ('pleur op'), een motief dat in de intermezzi tussen fugainzetten voortdurend (zestig maal) herhaald zal worden en de ritmische motor van de fuga vormt.Deze strenge fuga kreeg reeds in 1760 - toen er toch nog maar héél weinig Bach werd uitgevoerd - bekendheid vanwege haar 'vortreffliche Deklamation': een voorbeeldige combinatie van complexiteit en helderheid: de onvermijdelijke ingewikkeldheid van het fugatisch stemmenverloop staat retorische helderheid en verstaanbaarheid niet in de weg.

2. Aria (A)

alt, strijkers, hobo 1 colla parte viool, hobo 2 colla parte viool, continuo

Murre nicht, lieber Christ, Mor niet, beste christen,
wenn was nicht nach Wunsch geschicht; als er iets gebeurt wat niet naar je zin is,
sondern sei mit dem zufrieden, maar wees tevreden met dat
was dir dein Gott hat beschieden, wat God je heeft toebedeeld,
er weiß, was dir nützlich ist.hij weet wat nuttig voor je is.
beluister:

Strijkers begeleiden de alt in de aria (2), Murre nicht, lieber Christ. De moraliserende tekstdichter is hier al bij zijn conclusie aangeland: sei zufrieden. Vergeleken met de strenge fuga is de toon luchtiger, het ritme is dat van een gestileerd menuet. De muziek is gebaseerd op de tegenstelling tussen hoog en laag. In Bachs muzikale symbolentaal staat hoog altijd voor ‘goed', en laag voor ‘slecht' of - in dit geval - het negativum nicht. Murre nicht klinkt dus steeds laag en lieber Christ hoog, De strijkers onderstrepen het verongelijkte gemopper voortdurend met repeterende achtste noten ('boogvibrato').

Wellicht als verwijzing naar de dagloners die zich spiegelen aan hun collegae worden de eerste acht maten gespiegeld herhaald, in een 'vrije omkering': laag wordt hoog en vice versa, en dus moet de tekst worden omgekeerd om het murren laag te houden (zie hiernaast).

De lange aria heeft een perfecte da-capostructuur; de positievere tekst van het B-deel krijgt een veel soepeler muziek, zonder de scherpe contrasten, en slechts met spaarzame begeleiding.

(De overgeleverde manuscripten geven geen antwoord op de vraag of de twee hobo's hier de violen colla parte moeten volgen. De vioolpartijen vergen voor de hoboïsten onbereikbaar lage noten, terwijl octavering van die noten de zo betekenisvolle octaafsprongen zouden verhullen.)

3. Koraal

tutti

Was Gott tut, das ist wohl getan, Wat God doet dat is welgedaan,
es bleibt gerecht sein Wille; zijn wil blijft rechtvaardig;
wie er fängt meine Sachen an, wat hij voor mij beschikt
will ich ihm halten stille. zal ik stil aanvaarden.
Er ist mein Gott, Hij is mijn God,
der in der Not die mij in de nood
mich wohl weiß zu erhalten: weet te bewaren;
drum laß ich ihn nur walten.daarom laat ik hem maar regeren.
beluister:

Met het koraal (3) Was Gott tut, das ist wohlgetan (Samuel Rodigast, 1675) bevestigt de gelovige gemeente als het ware het godsvertrouwen waarop de Zufriedenheit rust. Het is in deze cantate het enige stuk in een majeur toonsoort. Instrumenten versterken als gewoonlijk de zangstemmen. Of het Bachs bedoeling was hiermee het eerste deel van een tweedelige cantate te besluiten, weten wij niet; het vervolg zou dan na de preek zijn uitgevoerd.

Het koraal, waarvan alle zes coupletten beginnen met Was Gott tut, das ist wohlgetan werd door Bach in diverse cantates op zeker zes verschillende wijzen geharmoniseerd.

4. Recitatief (T)

tenor, continuo

Wo die Genügsamkeit regiert Waar tevredenheid regeert
und überall das Ruder führt, en overal aan de macht is,
da ist der Mensch vergnügt daar is de mens tevreden
mit dem, wie es Gott fügt. met wat God beschikt.
Dagegen, wo die Ungenügsamkeit das Urtel spricht, Maar waar ontevredenheid oordeelt,
da stellt sich Gram und Kummer ein, daar ontstaan verdriet en ergernis,
das Herz will nicht zufrieden sein, het hart wil niet tevreden zijn,
und man gedenket nicht daran: en men bedenkt niet:
was Gott tut, das ist wohl getan.wat God doet dat is welgedaan.
beluister:

De tenor krijgt in het secco-recitatief (4) uitvoerig gelegenheid de morele les uit de tekst te trekken, een theologisch weinig beladen, vroege-Verlichtingsmoraal: soberheid. (Vergnügt betekende destijds nog niet genoeglijk of plezierig, maar ontleende zijn betekenis aan de stam 'genoeg'; tevreden dus.) Na de fraaie consonante harmonieën op de vergnügende eerste zin introduceert een schril verminderd-septiemakkoord (Barabbam-akkoord) op Dagegen veel onwelluidender klanken op Gram und Kummer. In de laatste, ritmisch (arioso) uit te voeren regel wordt wel de tekst van het voorafgaande lied geciteerd, Was Gott thut, das ist wohlgetan, maar niet de melodie, want "man gedenket nicht daran". (Bach citeert vrijwel nooit een koraaltekst zonder de bijbehorende melodie, quasi heiligschennis; doet-ie dat wel, zoals hier, moet het dus betekenis hebben.)

5. Aria (S)

sopraan, hobo d'amore, continuo

Genügsamkeit Tevredenheid
ist ein Schatz in diesem Leben, is een schat in dit leven,
welcher kann Vergnügung geben die vreugde kan geven
in der größten Traurigkeit, in de grootste droefheid;
denn es lässet sich in allen want in alles kan men vrede hebben
Gottes Fügung wohl gefallen. met Gods beschikking.
Genügsamkeit.Tevredenheid.
beluister:

Die koraalmelodie (maar nu zonder tekst) hoort de oplettende luisteraar wèl in de hoofdnoten van de melodie van het duet voor sopraan en hobo d'amore (5):

Fis - B - Cis - D - G - Fis - E - D, in de maten 1 - 5:Het continuo begeleidt met een rustig lopende (andante = gaande) bas (walking bass).

Niet alleen de instrumentale inleiding, de hele aria is gebaseerd op een voortdurende herhaling van het Genügsamkeitsmotief (hiernaast). Een motief dat na twee tellen alweer terug is op zijn uitgangspunt, is weinig ambitieus, is tevreden; het vormt de gehele muzikale substantie van de aria. Het hoofdwoord, tevredenheid, klinkt maar liefst zestien keer.

De aria is nogal vrij gestructureerd: A-B-A&B. Het B-deel, Denn es lässet etc. heeft nauwelijks andere muziek dan het eerste deel, maar in het derde deel wordt, in plaats van de herhaling van het A-deel, de gehele tekst nog eens doorgenomen. Wanneer de hobo ten slotte (maat 36) de zes maten van zijn inleidende ritornel begint te herhalen, volhardt de sopraan nog enkele maten in haar Genügsamkeit; de hobo pauzeert - beleefd - een halve maat (maat 38) voor haar slotcadens alvorens zijn ritornel af te maken.

6. Koraal

tutti

Was mein Gott will, das gscheh allzeit,Wat mijn God wil geschiede altijd,
sein Will, der ist der beste.zijn wil is de beste;
Zu helfen den'n er ist bereit,hij is bereid hen te helpen
die an ihn gläuben feste.die vast in hem geloven.
Er hilft aus Not, der fromme Gott,Hij helpt uit nood, de goede God
und züchtiget mit Maßen.en kastijdt met mate.
Wer Gott vertraut, fest auf ihn baut,Wie op God vertrouwt, vast op hem bouwt
den will er nicht verlassen.die zal hij niet verlaten.
beluister:

De cantate eindigt (6) met één van de zeven (!) van Bach bekende vierstemmige harmoniseringen van het (o.m. in de Matthäus-Passion voorkomende) koraal Was mein Gott will, das g'scheh allzeit, een van de oudere koralen uit de lutherse liedboeken, in 1547 geschreven door Albrecht von Brandenburg, de eerste hertog van Pruisen en de eerste tot het lutheranisme bekeerde Duitse prins.

Het koraal heeft de gebruikelijke 'Bar-vorm' , A-A-B. Omdat op de eerste vier regels tweemaal dezelfde muziek klinkt, kunnen we daar geen specifieke tekstillustratieve harmoniseringen verwachten. Die zien we wel in de volgende regels, het Abgesang. Bij Noth (r. 5) horen we veel chromatiek (verhoogde en verlaagde noten); züchtiget (r. 6) staat op een chromatisch dalende kwart (het lamentomotief), die klinkt als kleine zweepslagen, gevolgd door soepel stromend mit Maßen. De laatste twee regels zijn melodisch weer identiek aan de eerste maar worden - uiteraard - weer anders geharmoniseerd. Bij nicht verlassen wil het koraal ons maar niet in de steek laten: één hele bonusmaat!