Johann Sebastian Bach
Bereitet die Wege, bereitet die Bahn (BWV 132)
Geschreven voor 4e Advent
Voor het eerst uitgevoerd: 22 dec 1715
Libretto: Salomo Franck
Solisten SATB koor SATB orkest str vsolo ob cont
Totaal 6 delen, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren regelmatig uitgevoerd
beluister
- Leonhardt
- Koopman
- Gardiner
- Richter
- Rilling
- La Petite Bande
- Suzuki
- All of Bach
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Bachs favoriete Weimarer tekstdichter, de hofbibliothecaris Salomon Franck, sluit in zijn libretto nauw aan bij de voorgeschreven evangelielezing voor deze zondag, de geschiedenis van Jezus' wegbereider Johannes de Doper (Johannes 1: 19-28) en actualiseert centrale begrippen daaruit. Met de titeltekst Bereitet die Wege, bereitet die Bahn, citeert Johannes de Doper de profeet Jesaja (40: 3-4) wanneer deze de komst van een Messias voorspelt, en hier krijgen ze de betekenis 'open je hart'. Met de woorden Wer bist du (deel 3) onderzochten Joodse geleerden de intenties van Johannes; hier beogen ze zelfonderzoek van de gelovigen. Ook Johannes' eponieme core business, de doop als afwassing van zonden, fungeert in de tekst van delen (4) en (5).
De instrumentale bezetting is, zoals op het kleine orgelbalcon in Weimar gebruikelijk, van een kamermuzikale omvang. 'Concerto à 9' schrijft Bach op de voorpagina van de bewaard gebleven partituur (zie de afbeelding hiernaast): vier strijkers, vier zangers en een hobo, maar in de praktijk zal de continuogroep meerdere musici hebben omvat: cello, fagot, violone, orgel, al was het maar omdat deel (1) een fagotpartij kent en aria (3) een cellopartij, die niet met het continuo samenvallen. Maar er is geen reden te veronderstellen dat strijk- of zangpartijen meervoudig waren bezet.
BWV 132 omvat drie aria's, twee recitatieven en een slotkoraal waarvan de muziek helaas is verloren gegaan: de eerste vijf delen pasten precies op drie dubbelgevouwen foliovellen, dus noteerde Bach het koraal op een apart velletje, en dat ging verloren; gelukkig staat de tekst in Francks bundel.
Omdat er geen openingskoor is bestempelt de hedendaagse uitvoeringspraktijk BWV 132 als een ‘solistencantate'; het is echter de vraag of een openingskoor in Weimar iets zou hebben veranderd aan het aantal musici.
(Na afsluiting van de Neue Bachausgabe in 2007 verscheen van BWV 132 in 2012 nog een nieuwe partituur in de NBA-revidierte-reeks).
1. Aria (S)
sopraan, strijkers, hobo, continuo
Bereitet die Wege, bereitet die Bahn! | Maak de wegen gereed, maak de baan gereed! |
Bereitet die Wege | Maak de wegen gereed |
und machet die Stege | en maak de paden |
im Glauben und Leben | in het geloof en in het leven |
dem Höchsten ganz eben, | volkomen vlak voor de Allerhoogste, |
Messias kömmt an! | de Messias is in aantocht! |
De openingsaria (1) op de titeltekst wordt gezongen door de sopraan, begeleid door strijkers, continuo en een concerterende hobo die zo nu en dan de eerste viool verdubbelt. De dansante 6/8maat lijkt een langzame gigue, de gepuncteerde eerste en vierde tel verwijzen naar de loure, een ceremoniële Franse dans. De tekst maakt direct duidelijk dat dit hartelijke welkom in metaforische zin de toegang tot ons hart en leven betreft. Door het lange ritornel (r, instrumentale inleiding), dat wegens de da-capostructuur viermaal wordt gespeeld (rArBrAr) zingt de sopraan nauwelijks vijftig procent van de tijd; daarin wordt alle aandacht gevestigd op de Bahn, met extreem lange, letterlijk adembenemende melisma's van 60 en 84 zestienden, die dan ook nog eens direct gevolgd worden door een lange noot van tweeënhalve maat.
Het uitbundige A-deel in de toonsoort A-groot omlijst een meer beschouwelijk en tekstrijk middendeel (B), in de (parallelle) mineurtoonsoort fis-klein; daarin zwijgt ook de fagot. Naast het reeds bekende vrolijke hobothema (a, zie hieronder links) duikt er een nieuw motief op (b), waarop de sopraan tot driemaal toe de woorden Bereitet die Wege und machet die Stege zingt, op een reeks identieke noten, op gelijke hoogte: een geëffend pad. En ze zingt een derde, grilliger motief (c) voor de woorden im Glauben und Leben dem Höchsten ganz eben. Hobo, sopraan en continuo wisselen deze drie motieven onderling uit, volgens het schema. Ten slotte roept de sopraan in dit centrale gedeelte, ook driemaal, maar zonder enige begeleiding de aankondiging Messias kömmt an! En dan keert het A-deel weer terug.
![]() | ![]() |
2. Recitatief (T)
tenor, continuo
Willst du dich Gottes Kind | Als je jezelf kind van God |
und Christi Bruder nennen, | en broeder van Christus wilt noemen, |
so müssen Herz und Mund | dan moeten hart en mond |
den Heiland frei bekennen. | de Heiland vrijuit belijden. |
Ja, Mensch, dein ganzes Leben | Ja, mens, je hele leven |
muß von dem Glauben Zeugnis geben! | moet getuigen van het geloof! |
Soll Christi Wort und Lehre | Als je wilt dat het woord en de leer van Christus |
auch durch dein Blut versiegelt sein, | ook door jouw bloed wordt bezegeld, |
so gib dich willig drein! | geef je dan gewillig over! |
Denn dieses ist der Christen Kron und Ehre. | Want dat is de kroon en de eer van christenen. |
Indes, mein Herz, bereite noch heute | Maak ondertussen, mijn hart, nog vandaag |
dem Herrn die Glaubensbahn | de geloofsbaan voor de Heer gereed |
und räume weg die Hügel und die Höhen, | en verwijder de heuvels en de bergen |
die ihm entgegen stehen! | die hem in de weg staan! |
Wälz ab die schweren Sündensteine, | Wentel de zware stenen van de zonde van je af, |
nimm deinen Heiland an, | neem je Heiland aan, |
daß er mit dir im Glauben sich vereine! | opdat hij zich in het geloof met jou verenigt. |
In het secco, slechts door continuo begeleide recitatief (2) onderricht de tenor uitvoerig hoe voor Christus de weg naar het hart gebaand moet worden. Tweemaal onderbreekt hij zijn strenge betoog met een ritmisch gebonden arioso. De eerste keer om in canon met het continuo uit te leggen wat der Christen Kron und Ehre is: canon = navolging. De tweede maal om het afwentelen van de Sündensteine, de zondenlast, te onderstrepen, een centrale notie, want het begrip verwijst niet alleen naar de zwaarte van die zonden, maar ook naar de grafsteen die Jezus van zich afwentelde om zondaren van hun last te bevrijden nadat hij op Golgotha, de berg der menselijke zonden, was gekruisigd. Het continuo volhardt in de rollende Wälz-figuur van de tenor. In de maten 28 en 29 ontstaan daardoor octaafparallellen tussen cello en tenor: streng verboden in polyfone stemvoering, maar hier uiteraard ter illustratie van de 'vereniging‘, im Glauben, van de gelovige met zijn Heiland.
3. Aria (B)
bas, continuo
Wer bist du? Frage dein Gewissen, | Wie ben jij? Vraag het je geweten, |
da wirst du sonder Heuchelei, | dan zul je zonder gehuichel |
ob du, o Mensch, falsch oder treu | het juiste oordeel over jou moeten horen, |
dein rechtes Urteil hören müssen. | of jij, o mens, vals of trouw bent. |
Wer bist du? Frage das Gesetze, | Wie ben jij? Vraag het de wet, |
das wird dir sagen, wer du bist, | die zal je vertellen wie je bent, |
ein Kind des Zorns in Satans Netze, | een kind van de toorn in de netten van Satan, |
ein falsch und heuchlerischer Christ. | een valse, huichelachtige christen. |
De vraag van de Joden aan Johannes de Doper, ‘wie ben jij eigenlijk?', wordt in aria (3) door de bas, in wie wij de Vox Christi kunnen herkennen, doorgespeeld naar de gelovige: onderzoek jezelf. De bas wordt begeleid door de continuogroep en een daarvan onafhankelijke, obligate cellopartij (waaruit je zou kunnen afleiden dat de fagot hier, naast orgel en violone, als primair continuoinstrument moet optreden). De bas articuleert de hoofdvraag op een drie-notenmotief dat, enigszins versierd, al van den beginne in cello en continuo klonk en gedurende de hele aria hardnekkig zal blijven klinken Wer bist du?
In het tweede deel formuleert de bas een scherp veroordelend antwoord: ein Kind des Zorns in Satans Netze, en illustreert dat met wrange chromatische (halvetoons) stappen en later met beklemmende dalende septiemsprongen. Heuchlerisch wordt uitgewerkt met een opzichtig kronkelend melisma. Na dit compromisloze oordeel is geen da capo, geen terugkeer naar de oorspronkelijke vraagstelling meer mogelijk; er rest slechts een verkort instrumentaal ritornel. Met drie partijen in lage ligging en een vocale solist wiens noten regelmatig ònder die van het continuo, de basis, reiken moet je wel concluderen dat Bach terwille van een onbarmhartige filippica muzikale schoonheid heeft geofferd aan tekstexpressie.
4. Recitatief (A)
alt, strijkers, continuo
Ich will, mein Gott, dir frei heraus bekennen, | Ik wil u, mijn God, eerlijk bekennen: |
ich habe dich bisher nicht recht bekannt. | ik heb u tot nu toe niet echt beleden. |
Ob Mund und Lippen gleich | Hoewel mond en lippen |
dich Herr und Vater nennen, | u Heer en Vader noemen, |
hat sich mein Herz doch von dir abgewandt. | heeft mijn hart zich van u afgekeerd. |
Ich habe dich verleugnet mit dem Leben! | Ik heb u verloochend met mijn leven! |
Wie kannst du mir ein gutes Zeugnis geben? | Hoe kunt u mij een goed getuigschrift geven? |
Als, Jesu, mich dein Geist und Wasserbad | Toen, Jezus, uw geest en het waterbad |
gereiniget von meiner Missetat, | mij hadden gereinigd van mijn zonden, |
hab ich dir zwar stets feste Treu versprochen; | heb ik u wel steeds vaste trouw beloofd; |
ach! aber ach! der Taufbund ist gebrochen. | maar ach, ik heb het doopverbond gebroken. |
Die Untreu reuet mich! | Ik heb berouw van mijn ontrouw! |
Ach Gott, erbarme dich, | Ach God, ontferm u, |
ach hilf, daß ich mit unverwandter Treue | ach, help mij om met onwankelbare trouw |
den Gnadenbund im Glauben stets erneue! | het genadeverbond in het geloof steeds te vernieuwen! |
Dankzij een strijkersbegeleiding is de toon van het deemoedige altrecitatief (4) aanmerkelijk milder. De alt bekent dat zijn/haar daden zijn woorden weerspreken en vraagt vergeving voor het breken van zijn doopgelofte. Bachs meest dissonante harmonieën (‘verminderd-septiemakkoorden') onderstrepen de woorden Ach (tweemaal) en mich.
5. Aria (A)
alt, solo viool, continuo
Christi Glieder, ach bedenket, | Lidmaten van Christus, ach, bedenk |
was der Heiland euch geschenket | wat de Heiland jullie heeft geschonken |
durch der Taufe reines Bad! | door het zuivere bad van de doop! |
Bei der Blut- und Wasserquelle | Bij de bron van bloed en water |
werden eure Kleider helle, | worden jullie kleren helder, |
die befleckt von Missetat. | terwijl ze bevlekt waren met zonden. |
Christus gab zum neuen Kleide | Christus gaf als nieuwe kleding |
roten Purpur, weiße Seide, | rood purper, witte zijde, |
diese sind der Christen Staat. | dat is de staatsiekleding van de christenen. |
In aria (5) wendt de alt zich tot zijn medechristenen met de bevrijdende boodschap dat de doop zonden wegspoelt. Hij wordt begeleid door continuo en een uiterst virtuoze solovioolpartij, waarin wij de concertmeester J.S. Bach zelf mogen herkennen; de viool speelt hoofdzakelijk stijgend gebroken akkoorden en overvloedig neerstromende 32sten, doopwater. De alt bedient zich uitsluitend van de eerste vioolnoten en illustreert zijn woorden bedenket en Taufe met korte aan de vioolpartij ontleende versieringen. De aria heeft geen da-capo- maar een ritornelstructuur: de tekst is verdeeld in driemaal drie regels die achtereenvolgens worden verwerkt, gescheiden en omlijst door (verkorte) versies van de instrumentale inleiding (ritornel). Na het derde en laatste tekstgedeelte, als der Christen Staat al vier maal heeft geklonken (en ook echt anderhalve maat lang heeft gestáán) en de violist zijn begeleiding heeft beëindigd, zingt de alt (m. 31) die laatste woorden nadrukkelijk nog een vijfde maal, met louter continuobegeleiding.
6. Koraal
tutti
Ertöt uns durch dein Güte, | Dood ons door uw goedheid, |
erweck uns durch dein Gnad! | wek ons op door uw genade; |
Den alten Menschen kränke, | maak de oude mens ziek, |
daß der neu leben mag | zodat hij een nieuw leven kan krijgen |
wohl hier auf dieser Erden, | hier op deze aarde, |
den Sinn und all Begehrden | en zijn gevoel en al zijn verlangens |
und Gdanken habn zu dir. | en gedachten naar u uitgaan. |
Van het slotkoraal (6) is ons slechts de tekst bekend, uit tekstdichter Francks eigen publicatie van zijn cantatelibretto's. Het is de vijfde strofe van het lied Herr Christ, der einge Gottessohn, geschreven door Elisabeth Kreuziger en in 1524 verschenen in de eerste lutherse gezangenbundel. Alleen al van dit couplet (dus afgezien van andere coupletten) kennen we diverse harmoniseringen van Bach, waaronder het slot van BWV 22, met zijn uitgebreide zelfstandige orkestbegeleiding, die hier dus niet in aanmerking kan komen. Van de eenvoudige vierstemmige harmoniseringen (‘Chorale semplice stylo') aan het slot van de cantates BWV 96 en 164 verkiest men meestal de laatste.