Johann Sebastian Bach
Herr Gott, dich loben alle wir (BWV 130)
Een koraalcantate
Geschreven voor St Michiel (Michaelistag 29/9)
Voor het eerst uitgevoerd: 29 sep 1724
Libretto: Andreas Stübel (?)
Solisten SATB koor SATB orkest str trav ob1-3 trp1-3 timp cont
Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren soms uitgevoerd
beluister
- Harnoncourt
- Gardiner
- Koopman
- Rilling
- Karl Richter
- Herreweghe
- Suzuki
- Milnes
- All of Bach
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Bachs cantate Herr Gott, dich loben alle wir werd in 1878 door de Bach-Gesellschaft gepubliceerd als laatste in de dertiende bundel van tien cantates, en kreeg derhalve in 1950 het nummer 130 in Bachs Werke Verzeichnis (BWV).
Bach schreef zijn BWV 130 voor vrijdag 29 september 1724, Michaelistag, het grote feest van de aartsengel Michael (Sint Michiel), dat door Luther op de liturgische kalender was gehandhaafd wegens zijn grote populariteit in Duitsland en omdat het in Leipzig het begin van de najaarsbeurs (Michaelismesse) betekende. Voor Bach betekende deze cantate een extra drukke week in zijn productiefste levensjaar: enkele dagen eerder was BWV 8 in première gegaan (zestiende zondag na Trinitatis, 24 september) en twee dagen later (zeventiende zondag na Trinitatis, 1 oktober) werd BWV 114 voor het eerst uitgevoerd. In later jaren zou Bach nog zeker drie keer cantates voor Michaelistag schrijven (BWV 19, 149, 50) en dat zijn steeds uitbundige en feestelijke stukken met toegankelijke muziek, voor de meest uitgebreide bezetting die Bach zich kon veroorloven: drie trompetten en pauken, drie hobo's, strijkers, continuo en eventueel nog een fagot of een traverso. Spectaculaire muziek, die de kinderen op hun vrije dag kon boeien en de Messebezoekers kon epateren met wat Leipzig in huis had.
De epistellezing op Michaelistag is uit het boek Openbaringen (12: 7-12), het verhaal van een 'oorlog in de hemel', de strijd van de aartsengel Michael en zijn engelen tegen de draak (Satan, duivel, slang), die in een overwinning van Michael eindigt.
Zoals alle cantates die Bach in de tweede helft van 1724 schrijft, is BWV 130 een 'koraalcantate', gebaseerd op tekst en melodie van een bekend kerkgezang, in dit geval Paul Ebers lied Herr Gott, dich Loben alle wir (1554), dat gezongen werd op een melodie van Louis Bourgeois; Ebers lied is de vertaling van Philipp Melanchthons nog in het Latijn gestelde lofprijzing 'Dicimus gratias tibi'. Bachs tekstdichter heeft Ebers coupletten 2-10 herdicht tot teksten voor twee aria's en recitatieven, de eerste en laatste verzen gebruikt Bach, zoals in al zijn koraalcantates, ongewijzigd als tekst voor een openingskoor en een slotkoraal.
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1–3, trompet 1–3, timpani, continuo
Herr Gott, dich loben alle wir | Heer God, wij allen prijzen u |
und sollen billig danken dir | en wij moeten u danken |
für dein Geschöpf der Engel schon, | voor de stralende engelen, door u geschapen, |
die um dich schwebn um deinen Thron. | die om uw troon zweven. |
In het luisterrijke openingskoor (1) zingt de sopraan, zoals in koraalcantates gebruikelijk, de koraalmelodie als cantus firmus in lange noten; de drie andere koorpartijen ondersteunen met drukke figuraties. De vier vocale passages liggen ingebed in een doorgaand en zelfstandig instrumentaal concert, waarin de drie driestemmige groepen (strijkers, houtblazers, trompetten en pauken) als drie zelfstandige instrumentale koren met elkaar wedijveren. Binnen de groepen gaan de drie stemmen veelal in akkoorden samen, het oude fauxbourdon-principe; onderling onderscheiden de groepen zich met contrasterende motieven, die vervolgens worden uitgewisseld. Hoewel het muzikale materiaal nauwelijks een thema kent - we horen overwegend akkoordbrekingen en arpeggio's - en de beperkte voorraad aan natuurtonen van de trompetten ook geen harmonische gebeurtenissen toelaat, ontstaat toch een weelderig en pralend danklied, dat doet denken aan de triomfantelijke intocht na een gewonnen veldslag. Met name de trompetten, de attributen van de hemel, krijgen in hun parelende fanfares gelegenheid hun bijzondere technische beheersing te etaleren. Zonder twijfel had Bach bij deze gelegenheid de beschikking over Leipzigs beroemdste Stadtpfeifer, Gottfried Reiche.
2. Recitatief (A)
alt, continuo
Ihr heller Glanz und hohe Weisheit zeigt, | Hun heldere glans en hun grote wijsheid tonen |
wie Gott sich zu uns Menschen neigt, | hoe God zich om ons mensen bekommert, |
der solche Helden, solche Waffen | doordat hij zulke helden, zulke wapenen |
vor uns geschaffen. | voor ons heeft geschapen. |
Sie ruhen ihm zu Ehren nicht; | Tot zijn eer rusten zij nooit, |
ihr ganzer Fleiß ist nur dahin gericht', | al hun ijver is er uitsluitend op gericht |
daß sie, Herr Christe, um dich sein | om u heen te zijn, Heer Christus, |
und um dein armes Häufelein: | en om uw arme hoopje mensen: |
Wie nötig ist doch diese Wacht | Hoe noodzakelijk is die bewaking niet |
bei Satans Grimm und Macht? | nu Satan zo woedend en machtig is? |
Het slechts door continuo begeleide (secco) recitatief van de alt (2), parafrase van Ebers verzen 2 en 3, specificeert de rol van de engelen; die waren in Bachs tijd - anders dan sinds de Romantiek - nog martiale, strijdbare figuren, eerder man dan vrouw.
3. Aria (B)
bas, trompet 1–3, timpani, continuo
Der alte Drache brennt vor Neid | De oude draak brandt van nijd |
und dichtet stets auf neues Leid, | en verzint steeds nieuw lijden, |
daß er das kleine Häuflein trennet. | om het kleine hoopje los te rukken. |
Er tilgte gern, was Gottes ist, | Hij zou graag verdelgen wat van God is, |
bald braucht er List, | hij heeft listen nodig |
weil er nicht Rast noch Ruhe kennet. | omdat hij rust noch duur kent. |
Met zijn halfslot ('op de dominant') wijst het recitatief vooruit naar basaria (3), waarin de engelen verwikkeld zijn in hun strijd met de draak. De bezetting van deze aria is hoogst uitzonderlijk: de bas wordt, in zijn energieke en vertoornde woedeuitbarsting, geacht zich staande te houden naast een ‘begeleiding' van drie trompetten en pauken, en uiteraard het continuo. Waren de trompetten in (1) nog herauten van de overwinning, hier schetsen ze een strijdtoneel vol krijgsgewoel en wapengekletter. De eerste trompet speelt tot 58 zestiende noten achtereen, de tweede trompet heeft tweemaal een Bes te spelen, een notoir onzuivere natuurtoon, die dan ook schril en onaangenaam klinkt, een passende illustratie van des duivels laatste stuiptrekkingen. Voor een latere uitvoering (Reiche was in 1734, daags na de openluchtuitvoering van Preise dein Glücke, gesegnetes Sachsen (BWV 215) overleden) verving Bach de trompetten door strijkers.
4. Recitatief (S, T)
sopraan, tenor, strijkers, continuo
Wohl aber uns, daß Tag und Nacht | Maar gelukkig zijn wij, want dag en nacht |
die Schar der Engel wacht, | waakt de engelenschaar |
des Satans Anschlag zu zerstören! | om de aanval van Satan af te weren! |
Ein Daniel, so unter Löwen sitzt, | Een Daniël die tussen leeuwen zit, |
erfährt, wie ihn die Hand des Engels schützt. | ervaart dat de hand van de engel hem beschermt. |
Wenn dort die Glut | Als daar het vuur in de brandende oven |
in Babels Ofen keinen Schaden tut, | van Babel geen schade aanricht, |
so lassen Gläubige ein Danklied hören, | laten gelovigen een danklied horen. |
So stellt sich in Gefahr | Zo vertoont zich in gevaar |
noch itzt der Engel Hülfe dar. | ook nu nog de hulp van de engelen. |
Aan het door strijkers begeleide (accompagnato) recitatief (4) valt meteen op dat het - hoogst ongewoon - is geschreven voor twee stemmen, de sopraan en de tenor. Nu eens gaan hun lijnen parallel, dan weer imiteren zij elkaar. De sfeer is volstrekt tegengesteld aan die van de voorgaande aria: rust, vrede, geborgenheid en dankbaarheid nadat de storm is gaan liggen. Ook worden we ruimschoots gecompenseerd voor het gebrek aan harmonische variatie dat inherent is aan natuurtoon-instrumenten; nu laat Bach ons alle hoeken van de harmonische ruimte zien: van e-klein via a-, b- en fis-klein naar D- en G-groot. In de tekst passeren, conform Ebers lied, twee klassieke, oudtestamentische voorbeelden van engelenwacht: de bescherming die Daniël in de leeuwenkuil genoot (Daniël 6: 16-26) en de drie mannen die ongedeerd uit de brandende vuuroven in Babel te voorschijn kwamen (Daniël 3: 1-30).
5. Aria (T)
tenor, traverso, continuo
Laß, o Fürst der Cherubinen, | Laat, o vorst der Cherubijnen, |
dieser Helden hohe Schar immerdar | de verheven schare van die helden altijd |
deine Gläubigen bedienen; | uw gelovigen van dienst zijn |
daß sie auf Elias Wagen | zodat zij hen op de wagen van Elia |
sie zu dir gen Himmel tragen. | naar de hemel toe dragen. |
Bach had medio 1724 blijkbaar de beschikking gekregen over een zeer getalenteerde traversospeler, getuige de virtuoze fluitpartijen die hij in deze periode schrijft (Wie was dat?). In de charmante aria (5) blijft deze virtuositeit beperkt opdat tenor en traverso gelijkwaardige rollen kunnen spelen in hun trio met het continuo. Het ritme is dat van een galante gavotte. De sfeer contrasteert met alle voorafgaande opwinding: luchtig en zorgeloos, meer vervuld van dankbaarheid dan - naar de letter van de tekst - van gebed. Cherubijnen zijn engelen van een lagere orde, hulpengelen. De oudtestamentische profeet Elia voer op een met vurige paarden bespannen wagen ten hemel, een triomfale hemelvaart (2 Koningen 2:11).
6. Koraal
tutti + trombae
Darum wir billig loben dich | Daarom moeten wij u loven |
und danken dir, Gott, ewiglich, | en u eeuwig danken, God, |
wie auch der lieben Engel Schar | zoals ook de schare van de lieve engelen |
dich preisen heut und immerdar. | u prijst nu en in eeuwigheid. |
Und bitten dich, wollst allezeit | En wij vragen u, wilt u hen altijd |
dieselben heißen sein bereit, | opdragen bereid te zijn |
zu schützen deine kleine Herd, | om uw kleine kudde te beschermen, |
so hält dein göttlichs Wort in Wert. | dan houdt uw goddelijk woord zijn waarde. |
Er resteren twee coupletten van Ebers tekst voor het slotkoraal (6). Zoals gebruikelijk verdubbelen strijkers en houtblazers de zangstemmen. Alleen de koperblazers en pauken spelen een zelfstandige rol: ze besluiten elke regel met uitbundige fanfares.