Johann Sebastian Bach
Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort (BWV 126)
Een koraalcantate
Geschreven voor Zondag Sexagesima
Voor het eerst uitgevoerd: 4 feb 1725
Libretto: Andreas Stübel (?)
Solisten ATB koor SATB orkest str ob1,2 trp cont
Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren regelmatig uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Bach componeerde Cantate 126 voor de 4e februari 1725 (Zondag Sexagesima ). De cantate behoort dus tot Bachs tweede in Leipzig geschreven cantatejaargang, de reeks zogeheten koraalcantates. Deze na Pinksteren 1724 begonnen reeks had ongetwijfeld een gehele jaargang moeten vullen en dus doorlopen tot en met Pinksteren 1725, maar stopt plotseling in de lijdenstijd, om onduidelijke redenen, maar naar wij thans vermoeden door het overlijden op 31 januari 1725 van Bachs veronderstelde tekstdichter Andreas Stübel, die wekelijks koraalcoupletten tot recitatief- en ariateksten parafraseerde; hij zou nog juist de teksten tot en met Maria Boodschap (25 maart) hebben afgeleverd. Bach zou dan dus, toen hij BWV 126 componeerde, hebben geweten dat zijn koraalcantatejaargang, die inmiddels 36 exemplaren omvatte, tot een voortijdig einde zou komen.
De evangelielezing voor deze zondag (Lucas 8: 4-15) behelst nu eens niet een gebeurtenis uit het leven van Jezus (zoals vrijwel steeds in de eerste helft van het kerkelijk jaar) maar een parabel (de verzen 4-8) die door Jezus zelf van uitleg wordt voorzien (de verzen 11-15): een zaaier zaait (het zaad = het woord Gods) maar door allerlei omstandigheden (bodem, onkruid, betreding) kan slechts een klein deel ontkiemen. Het lied Erhalt uns Herr, bei deinem Wort, waarop Bach zijn cantate baseerde, raakt slechts zijdelings aan deze bijbeltekst; het licht daaruit één aspect: de voortdurende bedreigingen waaraan christenen in de wereld bloot staan.
Het lied heeft een bewogen geschiedenis, met gevolgen voor het gebruik dat Bach er in deze cantate van maakt. Luther (1483-1546) schreef de eerste drie coupletten waarschijnlijk in 1541/'42, beducht voor het pact (1536) tussen de paus, Frankrijk en de Turken die inmiddels voor Wenen stonden, en gezamenlijk door Luther werden beschouwd als de antichrist en een bedreiging voor de vrijheden van zijn Reformatie (regel 2: 'steur des Papsts und Türken Mord'); hij noemde het Ein Kinderlied wider die zwei Erzfeinde Christi. Deze drie coupletten vormen een lofzang op de goddelijke Drie-eenheid Vader (vs 1), Zoon (vs 2) en Heilige Geest (vs 3). Maar Bach trof in het Dresdner Gesangbuch dat hij gebruikte, een lied aan van zeven coupletten: de traditie had er twee coupletten aan toegevoegd van Luthers strijdmakker Justus Jonas (1493-1550), en een wat vreedzamer slot, bestaande uit Luthers Verleih' uns Frieden (1531), zijn vertaling van de oude antifoon Da pacem Dominum, en gevolgd door een onberijmd en niet-metrisch slotcouplet van Luthers muzikale adviseur Johann Walther (1496-1570). Een lied derhalve met coupletten uit vier tekstbronnen en op drie verschillende melodieën; zie de integrale tekst onderaan deze pagina.
Ten tijde van Luthers compositie stonden de Ottomaanse legers weliswaar al voor Wenen, maar ironisch genoeg redde hun optreden juist de Reformatie: het leidde de pauselijke aandacht af naar het groter geachte gevaar uit het oosten, terwijl de sultan de Hollandse calvinisten steunde. In Bachs tijd waren de Turken inmiddels verslagen (1683) en was de Saksische koning/keurvorst katholiek geworden. Daarmee verschoof de betekenis van het lied naar een oproep tot weerbaarheid tegen welke vijanden dan ook, tot uiting komend in alternatieve bewoordingen van de tweede regel zoals 'und steure stets der Feinde Mord.' of 'und wehr aller Verführer Lehr.' Van dergelijke vernieuwingen was het conservatieve Leipzig niet gediend.
1. Koor
SATB, strijkers, hobo 1/2, trompet, continuo
Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort, | Bewaar ons, Heer, bij uw woord, |
und steur' des Papsts und Türken Mord, | en beëindig het moorden van de paus en de Turken, |
die Jesum Christum, deinen Sohn, | die Jezus Christus, uw zoon, |
stürzen wollen von seinem Thron. | van zijn troon willen stoten. |
Het strijdlustige openingskoor (1) is een in koraalcantates gebruikelijke koraalfantasie, op tekst van het eerste couplet en met de melodie in lange noten (cantus firmus) gezongen door de sopraan. De normale instrumentale bezetting van strijkers, continuo en twee hobo's wordt hier aangevuld met een enkele trompet, die een opmerkelijke rol speelt. Niet in het gezelschap van collega's en pauken, en ook niet als cantus-firmusversterking, maar met een voluit concertante partij, die verantwoordelijk is voor het militante karakter van dit stuk. Bachs beroemde Stadtpfeifer Gottfried Reiche speelde deze rol op zijn in D-groot (2 #) gestemde natuurtrompet, terwijl het stuk in a-klein staat, wat tot een enigszins gedekt timbre moet hebben geleid. De trompet opent met een fanfare van vier noten, een appellerend signaal dat voortdurend zal terugkeren; je zou de eerste drie noten van dit motief kunnen beschouwen als afgeleid van de koraalmelodie, maar het wordt niet met een vaste tekst verbonden. Voor het overige ontlenen instrumentale noch vocale stemmen iets aan de koraalmelodie, zij gaan geheel eigen wegen. De veelal na elkaar en elkaar imiterend inzettende begeleidende vocalisten illustreren tekstwoorden, zoals Erhalt met een lang uitgehouden noot, Mord met dreigend gerommel, stürzen met dalende lijnen en sequensen (herhaalde motieven) en tenslotte Thron met een drie maten lange slotnoot, ten teken van Jezus' onwankelbare heerschappij; al eerder (m. 42-45) blies de trompet een drie maten durende triomfantelijk hoge b''. Anders dan in Bachs overige koraalfantasieën is hoe de eerste en de tweede koraalregel zonder instrumentaal tussenspel aan elkaar verbonden worden; wellicht omdat de paus en de Turken dan wat minder nadruk krijgen.
2. Aria (T)
tenor, hobo 1/2, continuo
Sende deine Macht von oben, | Zend uw macht uit den hoge, |
Herr der Herren, starker Gott! | Heer der Heren, sterke God! |
Deine Kirche zu erfreuen | Om uw kerk te verblijden |
und der Feinde bittern Spott | en de vijanden met hun bittere spot |
augenblicklich zu zerstreuen. | onmiddellijk uiteen te jagen. |
Twee hobo's en continuo verzorgen de begeleiding in de tenoraria (2). Het thema, dat de tenor van de hobo's overneemt, illustreert de tekst beeldend: Sende (van de hemel naar de aarde = van boven naar onder) deine Macht (hardnekkige toonherhaling) von oben (grote sprong omhoog). De dwingende aanroep Herr der Herren wordt driemaal herhaald, telkens een toon hoger. In het B-deel, Deine Kirche etc. wordt de begeleiding wat fragmentarisch, maar nu gaat de tenor geheel los, met een virtuoze coloratuur in zijn hoogste register op erfreuen en vooral een extravagante schildering van het zerstreuen van vijanden: vier maten met adembenemende roulades van 16e en 32e noten, onderbroken door stuiterende (staccato) toonherhalingen. Dan komt de hoofdtekst weer terug, in een verkort A-deel, zonder de intensivering op Herr der Herren.
3. Recitatief (A, T)
alt, tenor, continuo
(A) Der Menschen Gunst und Macht | (A) De gunst en de macht van de mensen |
wird wenig nützen, | zullen weinig baten |
wenn du nicht willt das arme Häuflein schützen, | als u dat armzalige hoopje niet wilt beschermen, |
(A, T) Gott Heilger Geist, du Tröster wert, | (A, T) God Heilige Geest, waardige trooster, |
(T) Du weißt, daß die verfolgte Gottesstadt | (T) u weet dat de vervolgde godsstad |
den ärgsten Feind nur in sich selber hat | haar ergste vijand binnen haar eigen muren heeft |
durch die Gefährlichkeit der falschen Brüder. | doordat de valse broeders zo gevaarlijk zijn. |
(A, T) Gib dein'm Volk einerlei Sinn auf Erd, | (A, T) Geef dat uw volk op aarde één van zin is, |
(A) daß wir, an Christi Leibe Glieder, | (A) zodat wij, ledematen aan het lichaam van |
im Glauben eins, im Leben einig sei'n. | Christus, één zijn in geloof en leven. |
(A, T) Steh bei uns in der letzten Not! | (A, T) Sta ons bij in de laatste nood! |
(T) Es bricht alsdann der letzte Feind herein | (T) Dan stormt de laatste vijand binnen, |
und will den Trost von unsern Herzen trennen; | die wil ons hart de troost ontnemen; |
doch laß dich da als unsern Helfer kennen, | maar wees dan onze helper. |
(A, T) g'leit uns ins Leben aus dem Tod! | (A, T) Breng ons van de dood naar het leven! |
Het recitatief (3) vormt een rustpunt tussen de twee nogal opgewonden aria's. Het vijandbeeld is intussen verschoven, naar in sich selber en de falschen Brüder. Bach vindt in dit stuk voor alt en tenor weer een nieuwe, kunstige manier om recitatief en koraal met elkaar te verbinden. De kern van het stuk, dat slechts door continuo wordt begeleid, wordt gevormd door de vier regels van het derde koraalcouplet. Ze worden telkens als een arioso-duet gezongen, adagio, en wel op een versierde versie van de koraalmelodie in de ene stem en een vrije tegenstem (contrapunt) van de andere. De koraalzanger vervolgt dan met een vrij-recitativisch commentaar op de koraaltekst, waarna de duetpartner de volgende koraalregel aanheft. Zo ontstaat het hieronder in schema gebrachte ordelijke patroon van rolwisselingen.
regel | 1 | 2 | 3 | 4 | ||||
alt | comment. | contrap. |
| koraal | comment. | contrap. |
| koraal |
tenor |
| koraal | comment. | contrap. |
| koraal | comment. | contrap. |
Uiteraard kan de alt zijn/haar koraalregels niet op dezelfde toonhoogte zingen als de tenor; ze doet dat een kwint hoger en dus in een andere toonsoort; daarom moeten de tussenliggende recitatieven van de ene naar de andere toonsoort moduleren. In de derde koraalregel ligt de tegenstem van de alt trouwens ònder de tenor!
4. Aria (B)
bas, continuo
Stürze zu Boden, schwülstige Stolze! | Stort neer, opgezwollen trots! |
Mache zunichte, was sie erdacht! | Vernietig wat die heeft bedacht! |
Laß sie den Abgrund plötzlich verschlingen, | Laat de afgrond hem plotseling verslinden, |
wehre dem Toben feindlicher Macht, | bestrijd het woeden van de vijandige macht, |
laß ihr Verlangen nimmer gelingen! | laat haar verlangen nooit vervuld worden! |
De tekst van basaria (4) is ontleend aan het eerste aan Luthers lied toegevoegde couplet van Justus Jonas. Naar de letter is het een bede tot God, maar Bach heeft meer oog voor de dramatiek van de nogal gebiedende tekst en schrijft een tumultueuze woede-aria, voor de spartaanse bezetting van één zanger (bas) en continuo. Twee motieven zijn voortdurend aan de orde:
1. snelle (in 32sten) en meestal over meer dan een octaaf dalende toonladdders, illustratief voor het stürzen. Ze komen alleen voor in het continuo, niet in de zangpartij, maar wel vijftig keer. Al in de eerste maat bereiken de continuospelers hun laagste toon (C), de absolute Boden (ook in tenoraria (2) viel voortdurend wat naar beneden, namelijk Gods Macht.);
2. opkrabbelende, dalende en stijgende arpeggio's, in 16den, in beide partijen, maar bij de bas alleen in het B-deel en op de tekst toben.
Ook de bas beweegt naar beneden op Boden maar herstelt die val telkens met een stijgende septiemsprong. In het A-deel (dat integraal zal worden herhaald) zingt hij steeds hijgerige, korte frasen met wilde sprongen over grote intervallen; het B-deel vergt met zijn lange en instrumentaal gedachte melisma's (op Toben en Verlangen) extreem atletische vocale prestaties. De baspartij heeft de hoogst uitzonderlijke ambitus (= afstand tussen laagste en hoogste noot) van meer dan twee octaven: E - f'. De vernietigingslust die uit dit stuk spreekt herinnert aan het Eröffne den feurigen Abgrund in de Matthäus-Passion.
5. Recitatief (T)
tenor, continuo
So wird dein Wort und Wahrheit offenbar, | Dan openbaren zich uw woord en uw waarheid |
und stellet sich im höchsten Glanze dar, | en wordt stralend duidelijk |
daß du vor deine Kirche wachst, | dat u uw kerk bewaakt, |
daß du des heilgen Wortes Lehren | dat u de leer van het heilige woord |
zum Segen fruchtbar machst; | tot zegen vruchtbaar maakt; |
und willst du dich als Helfer zu uns kehren, | en wanneer u zich als helper tot ons wilt wenden, |
so wird uns denn in Frieden | dan zal in vrede |
des Segens Überfluß beschieden. | de overvloed aan zegen ons toevallen. |
Met het tenorrecitatief (5) keert de rust weer terug, evenals de vruchtbaarheidsmetafoor van de evangelietekst. De tekst baant de weg voor de vredesbede van het slotkoraal. Het woord kehren wordt met een verrassende harmonische wending (van G-groot naar A-groot) voelbaar gemaakt.
6. Koraal
tutti
Verleih uns Frieden gnädiglich, | Schenk ons genadig vrede, |
Herr Gott, zu unsern Zeiten; | o God, in onze tijd; |
es ist doch ja kein andrer nicht, | er is immers niemand anders |
der für uns könnte streiten, | die voor ons zou kunnen vechten |
denn du, unser Gott, alleine. | dan u alleen, onze God. |
Gib unsern Fürst'n und aller Obrigkeit | Geef onze vorsten en de hele overheid |
Fried und gut Regiment, | vrede en goed bestuur, |
daß wir unter ihnen | zodat wij onder hen |
ein geruh'g und stilles Leben führen mögen | een kalm en stil leven kunnen leiden |
in aller Gottseligkeit und Ehrbarkeit. | in alle godvrezendheid en deugdzaamheid. |
Amen. | Amen. |
Het slotkoraal (6) omvat - zoals al aangekondigd - twee ongelijksoortige coupletten, die bovendien geen van beide worden gezongen op de koraalmelodie in de delen (1) en (3): Luthers bede om een eind aan het oorlogsgeweld en Walthers voorbede voor de binnenlandse machthebbers. Daarmee is dit niet alleen het langste slotkoraal geworden, maar ook het enige in een koraalcantate waarvan de melodie verschilt van die van het openingskoor.
De stemvoering is nogal polyfoon: horizontale lijnen doorbreken de verticale akkoorden. De betekenis van streiten wordt muzikaal geïllustreerd door de middenstemmen. En vooral de stilstaande bas op geruh'g und stilles Leben spreekt voor zich.
(NB Dit is één van de vier cantates die zeer uitvoerig (45 pagina's) worden besproken in Arie Eikelbooms Vier cantates van Johann Sebastian Bach toegelicht, Eburon, Delft, 2008)
Oorspronkelijke koraaltekst
(Martin Luther:)
1. Erhalt uns Herr, bei deinem Wort,
und steur des Papsts und Türken Mord,
die Jesum Christum deinen Sohn,
wollen stürtzen von seinem Thron.
2. Beweis dein Macht, Herr Jesu Christ,
der die Herr aller Herren bist,
Beschirm dein arme Christenheit,
das sie dich Lob in Ewigheit.
3. Gott, Heiliger Geist, du Tröster werth,
gib deim Volk einerlei Sinn auf Erd,
Steh bei uns in der letzten Not,
gleit uns ins Leben aus der Tod.
(J.Jonas:)
4. Ihr' Anschlag', Herr, zu Nichte mach,
laß sie treffen die böse Sach,
und stürz sie in die Grub hinein,
die sie machen den Christen dein.
5. So werden sie erkennen doch,
daß du, unser Gott, lebest noch,
und hilfst gewaltig deiner Schar,
die sich auf dich verlassen gar.
(M.Luther:)
6. Verleih uns Frieden genädiglich,
Herr Gott, zu unsern Zeiten,
es ist doch ja kein ander nicht,
der für uns könnte streiten,
denn du, unser Gott, alleine.
(Joh.Walther:)
7. Gib unsern Fürsten und aller Obrigkeit,
Fried und gut Regiment,
daß wir unter ihnen,
ein geruh'g und stilles Leben führen mögen,
in aller Gottseligkeit und Ehrbarkeit, Amen.