Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Johann Sebastian Bach

Meinen Jesum lass ich nicht (BWV 124)

Een koraalcantate

Geschreven voor 1e zondag na Driekoningen

Voor het eerst uitgevoerd: 7 jan 1725

Libretto: Andreas Stübel (?)

Solisten SATB koor SATB orkest str obd'am cor cont

Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal

Vertaling: Ria van Hengel

Deze cantate werd de afgelopen jaren regelmatig uitgevoerd

beluister

andere besprekingen

downloads uitleg

Bespreking

Bach componeerde Cantate 124 voor de eerste zondag na Driekoningen (Epifanie), in 1725. Ze is de laatste van zeven (!) nieuwe cantates die hij schreef voor de periode van nauwelijks twee weken tussen Kerstmis 1724 en 7 januari 1725: achtereenvolgens de BWV-nummers 91 (25 december), 121 (26 december), 133 (27 december), 122 (31 december), 41 (1 januari), 123 (6 januari) en 124. Het moeten - qua premières - Bachs drukste weken in zijn drukste seizoen ooit zijn geweest; hij was doende om - liefst binnen een jaar - voor alle ruimzestig zondagen van het kerkelijk jaar een cantate te componeren op basis van een voor die zondag voorgeschreven kerklied (koraal) en deed dat volgens een volstrekt eigenzinnig model, waarbij hij niet op oudere composities kon terugvallen. Van het betreffende koraal handhaafde hij de tekst van het eerste en laatste couplet voor een openingskoor en een slotkoraal, terwijl zijn librettist de overige coupletten parafraseerde tot recitatief- en ariateksten.

BWV 124 is dus zo'n koraalcantate, op basis van Christian Keymanns lied Meinen Jesum laß ich nicht uit 1658. Keymann schreef zijn tekst ter nagedachtenis aan de politiek weinig succesvolle keurvorst Johann Georg (1585-1656), die Sachsen niet wist te behoeden voor de teisteringen van de Dertigjarige Oorlog. 'Meinen Jesum laß ich nicht' was diens zinspreuk. Niet alleen eindigen alle zes coupletten van Keymanns lied met dit motto (zie onder), ook de beginwoorden van de achtereenvolgende coupletten vormen deze leuze, terwijl het laatste couplet een acrostichon is op de naam van de vorst: de regels beginnen met de initialen van Johann Georg Churfürst Zu Sachsen. De melodie is van Andreas Hammerschmidt.

Bachs compositie omvat evenveel delen als Keymanns koraal coupletten heeft, maar bij zijn herdichting van de vier middencoupletten tot twee recitatief/aria-paren heeft Bachs tekstdichter, op zoek naar barokke dramatiek en piëtistisch realisme, zich naar vorm noch inhoud veel aangetrokken van de oorspronkelijke tekst, en ook geen moeite gedaan een relatie te leggen met de evangelietekst voor deze eerste zondag na Epifanie, het levendige verhaal van Jozef en Maria die hun zoon Jezus ineens kwijt zijn, om ten slotte te ontdekken dat deze in de tempel wijsheden zit uit te wisselen met Joodse geleerden. De cantatetekst volgt slechts de algemene strekking die aan dat verhaal werd verbonden: de christen mist en zoekt Jezus zoals de ouders hun zoon. Z/hij klampt zich aan Christus vast bij leven (2) en dood (3), na zijn dood (4) en in de hemel (5).

1. Koor

SATB, strijkers, hobo d'amore, hoorn colla parte sopraan, continuo

Meinen Jesum laß ich nicht,Mijn Jezus laat ik niet los,
weil er sich für mich gegeben,want hij heeft zich voor mij gegeven;
so erfordert meine Pflicht!mijn plicht eist
klettenweis’ an ihm zu kleben.dat ik als een klit aan hem vastkleef.
Er ist meines Lebens Licht,Hij is het licht van mijn leven,
meinen Jesum laß ich nicht.mijn Jezus laat ik niet los.
beluister:

In het openingskoor (1) vormt een onverstoorbaar doorlopend concert voor hobo d'amore en strijkers de verbindende schakel onder en tussen de zes vocale passages waarin het koor de - zoals gebruikelijk ongewijzigde - tekst van het eerste koraalcouplet voordraagt. Gesteund door een koperblazer, waarschijnlijk een tromba da tirarsi (schuiftrompet), zingt de sopraan de koraalmelodie als cantus firmus in lange noten, aangepast aan de driekwartsmaat. De begeleidende koorstemmen harmoniseren de melodie tamelijk eenvoudig, homofoon en transparant; wel plegen zij de tekst nog eens te herhalen op de lange slotnoot van de sopraan. Op het klettenweis aan hem kleben  kleven de begeleiders aan hun unisono slotnoot. Alleen wanneer de koorbas op so erfordert meine Pflicht het gepuncteerde ritme () van de strijkers eenmaal overneemt, ontstaat er een muzikale verbinding tussen zangers en instrumentalisten.

2. Recitatief (T)

tenor, continuo

Solange sich ein Tropfen BlutZolang er nog een druppel bloed
in Herz und Adern reget,in mijn hart en mijn aderen vloeit,
soll Jesus nur alleinmoet alleen Jezus
mein Leben und mein alles sein.mijn leven en mijn alles zijn.
Mein Jesus, der an mir so große Dinge tut:Mijn Jezus, die zulke grote dingen aan mij doet:
ich kann ja nichts als meinen Leib und Lebenik kan niets anders dan mijn lichaam en mijn leven
ihm zum Geschenke geben.hem ten geschenke geven.
beluister:

Met zijn secco, slechts door continuo begeleid recitatief (2) betuigt de tenor Christus zijn aanhankelijkheid; het abstracte ich uit de oorspronkelijke koraaltekst is hier uitgewerkt tot Leib und Leben en bloed dat door hart en aderen vloeit.

3. Aria (T)

tenor, strijkers, hobo d'amore, continuo

Und wenn der harte Todesschlag En als de harde klap van de dood
die Sinnen schwächt, die Glieder rühret, de zinnen verzwakt, de ledematen raakt,
wenn der dem Fleisch verhaßte Tag als de dag die door het vlees wordt gehaat
nur Furcht und Schrecken mit sich führet, alleen maar angst en schrik met zich meebrengt,
doch tröstet sich die Zuversicht: dan troost toch het vertrouwen:
ich lasse meinen Jesum nicht.ik laat mijn Jezus niet los.
beluister:

Met dezelfde instrumentale bezetting als in (1) ontstaat in tenoraria (3) een dubbelconcert voor tenor en hobo d'amore, met dien verstande dat ieder over eigen muzikaal materiaal beschikt. De totale tekst, die metrisch identiek is aan de oorspronkelijke koraaltekst en ook de karakteristieke slotregel omvat, wordt in zijn geheel driemaal doorgenomen; er is dus geen afwijkend middendeel. In de strijkersbegeleiding domineren de onverbiddelijke, sidderende en striemende akkoorden op elke eerste tel, die onmiskenbaar de harte Todesschlag, Furcht en Schrecken in beeld moeten brengen; zij wijken slechts nu en dan voor een diatonisch loopje naar beneden, waarin we de noten van het motto Meinen Jesum laß ich nicht herkennen. Daartegenover handhaven de lieflijke lange lijnen van de hobo een troostvolle atmosfeer. De tenor maakt een gekwelde indruk; zijn partij maakt wilde sprongen over ongebruikelijke (harte) intervallen: reeds in zijn eerste maten een verminderde septiem en een - duivelse - overmatige kwart. De sfeer benadert die van het Ach, mein Sinn (nr. 13 uit de Johannes-Passion): beide tenoraria's staan in Fis-klein en een 3/4-maat met een gepuncteerd ritme. De doodsangst lijkt tot driemaal toe overwonnen wanneer hobo en tenor op de woorden Ich lasse in sextparallellen bewegen, terwijl de Todesschlag van de violen even ontbreekt. Eveneens tot driemaal toe handhaaft het continuo zich twee maten lang, betrouwbaar op eenzelfde noot bij de woorden tröstet sich die Zuversicht.

4. Recitatief (B)

bas, continuo

Doch ach! welch schweres Ungemach Maar ach, hoeveel tegenspoed
empfindet noch allhier die Seele? moet de ziel hier nog meemaken?
Wird nicht die hart gekränkte Brust Wordt het hevig gekwetste hart
zu einer Wüstenei und Marterhöhle niet een woestijn en een martelkamer
bei Jesu schmerzlichstem Verlust? als het Jezus smartelijk verliest?
Allein mein Geist sieht gläubig auf Maar mijn geest ziet gelovig uit
und an den Ort, wo Glaub und Hoffnung prangen, naar de plaats waar geloof en hoop glanzen,
allwo ich nach vollbrachtem Lauf waar ik, nadat ik mijn loop heb volbracht,
dich, Jesu, ewig soll umfangen.u, Jezus, eeuwig zal omarmen.
beluister:

Het net zoals (2) slechts secco gezette recitatief voor de bas (4) wordt ingekleurd met enkele schwere en schmerzliche harmonieën, en een expressief loopje op Lauf.

5. Aria / Duet (S, A)

sopraan, alt, continuo

Entziehe dich eilends, mein Herze, der Welt,Ontvlucht de wereld haastig, mijn hart,
du findest im Himmel dein wahres Vergnügen.in de hemel vind je je ware vreugde.
Wenn künftig dein Auge den Heiland erblickt,Als je oog straks de Verlosser ziet,
so wird erst dein sehnendes Herze erquickt,pas dan wordt je verlangende hart verkwikt,
so wird es in Jesu zufriedengestellt.dan wordt het in Jezus tevredengesteld.
beluister:

Ook het duet (5) voor alt en sopraan wordt alleen door continuo begeleid, wat hier het afzien van wereldse pracht en praal zou kunnen illustreren. Ondanks de ‘strenge' canonische inzetten van de vocalisten is door de dansante 3/8-maat het overheersende affect toch meer werelds en haastend dan wereld verzakend (Entziehe dich!).

6. Koraal

tutti

Jesum laß ich nicht von mir, Jezus laat ik niet los,
geh’ ihm ewig an der Seiten; eeuwig blijf ik naast hem gaan;
Christus läßt mich für und für Christus leidt mij voortdurend
zu den Lebensbächlein leiten. naar de levensbeekjes.
Selig, der mit mir so spricht: Gelukkig is hij die met mij dit zegt:
Meinen Jesum laß ich nicht!Mijn Jezus laat ik niet los.
beluister:

Na het luchthartige en extraverte duet slaat het slotkoraal (6) op Keymanns acrostichoncouplet een ingetogener toon aan. We kennen van dit zelfde koraalvers nog zes andere, harmonisch verschillende zettingen, waaronder de slotkoralen van de cantates 154 en 157 en van de eerste versie van de Matthäus-Passion (Deel 1), en allemaal hebben ze de in achtste noten ‘lopende' bas (alle sprongetjes met doorgangsnoten opgevuld), ten gevolge van de centrale woorden Geh! en leiten.