Johann Sebastian Bach
Gott, man lobet dich in der Stille (BWV 120)
Geschreven voor Ratswechsel
Voor het eerst uitgevoerd: 1729?
Solisten SATB koor SATB orkest str vsolo trav1,2 ob obd'am1,2 trp1-3 timp cont
Totaal 7 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren soms uitgevoerd
beluister
andere besprekingen
Bespreking
Cantate 120 is een zogeheten Ratswahlkantate, geschreven ter gelegenheid van de inhuldiging van een nieuw stadsbestuur. Met 'Wahl' (verkiezingen) heeft het nog niet zoveel te maken: het Leipziger stadsbestuur bestond uit dertig voor het leven benoemde raadsheren, die verdeeld waren in drie secties, waarvan er telkens één voor een jaar regerend was en twee andere ‘rustend'; burgemeester was de leider van de regerende groepering. Het nieuwe stadsbestuur werd jaarlijks ingehuldigd met een plechtige kerkdienst in de voornaamste stadskerk, de Nicolaïkirche, ‘s morgens om half negen op de maandag volgend op St Bartholomeüsdag (24 augustus). Telkenjare kreeg de Director Musices expliciet de opdracht voor deze dienst een Festmusik te schrijven; dat was één van de primaire taken van de Thomascantor, waarin hij zich niet kon laten vervangen. Dus terwijl Bach niet verplicht was de zondagse cantates zelf te componeren (en daar na een jaar of vier, vijf dan ook mee ophield), moet hij gedurende zijn 27-jarige dienstverband in Leipzig wel 27 Ratswahlcantates geschreven hebben. Daarvan kennen wij er nog vijf - BWV 119 (1723), 193 (1727), 29 (1731), 120 (1742) en 69 (1748) - plus sporen van drie andere waarvan de muziek verloren is gegaan.
De ontstaansgeschiedenis van BWV 120 geeft een aardig inkijkje in Bachs bewerkings(‘parodie')-praktijk bij dit soort gelegenheidsmuziek. Slechts de recitatieven (3) en (5) en het slotkoraal (6) componeerde hij nieuw in 1742; de twee aria's en het koor hebben een lange voorgeschiedenis.
De muziek daarvan klonk al zeker tweemaal eerder:
a) als delen van de gelijknamige en eveneens zesdelige cantate BWV 120b, die Bach op 26 juni 1730 uitvoerde tijdens het driedaagse festival voor de 200-jarige herdenking van de Augsburger Konfession, de basisbelijdenis op grond waarvan de lutherse staten zich in 1530 organiseerden; van deze cantate kennen we alleen de tekst;
b) in de grootschalige, achtdelige huwelijkscantate BWV 120a uit 1729; hiervan zijn partituur en enkele partijen gedeeltelijk bewaard gebleven, zodat de cantate door o.m. Ton Koopman en Masaaki Suzuki kon worden gereconstrueerd.
- Openingsaria (1) van BWV 120 vervulde dezelfde rol in BWV 120b, maar was in 1729 begonnen als alt/tenor-duet op de tekst Herr, fange an und sprich den Segen (BWV120a/6).
- Koor (2) klonk in 1730 op de tekst Zahle, Zion die Gelübde, maar was oorspronkelijk in 1729 het openingskoor Herr Gott, beherrscher aller Dinge van BWV 120a. Na zijn op allerlei punten maar niet wezenlijk gewijzigde terugkeer in 1742 wachtte dit stuk nog een verdere bewerking die het uiteindelijk zeer bekend zou maken: tot het Et expecto resurrectionem aan het slot van het Credo in de Hohe Messe (1749).
- Sopraanaria (4) had andere teksten in beide eerdere cantates, maar heeft een nog verder teruggrijpende voorgeschiedenis, te weten als langzaam deel (Cantabile ma un poco adagio) van de uit Köthen (1717-1723) daterende sonate voor viool en cembalo (BWV 1019a).
De tekstdichter van de cantate is waarschijnlijk de vertrouwde Picander, pseudoniem voor de Leipziger postbeambte Christian Friedrich Henrici (1700-1764).
1. Aria (A)
alt, strijkers, hobo d'amore 1/2, continuo
»Gott, man lobet dich in der Stille zu Zion, | God, men prijst u in de stilte in Sion, |
und dir bezahlet man Gelübde.« | en men legt geloften voor u af. |
Het blijft verrassend dat Bach zijn Festmusik voor een kerkdienst met hogere status dan een gewone zondagse Hauptgottesdienst en waarvoor een ensemble klaar zit met trompetten en pauken, begint (1) met een bescheiden aria voor de alt, begeleid door twee oboi d'amore, strijkers en continuo. Aanleiding daartoe is ongetwijfeld de aan Psalm 65:
2 ontleende titeltekst die zegt dat juist de stilte een lofzang voor God vormt. (Zion/Jerusalem verwijst hier uiteraard naar Leipzig.) In een 6/8-maat, met het gepuncteerde siciliano-ritme, heeft de aria een da-capostructuur (A-B-A'): na het B-deel op de tekst und dir bezahlet man Gelübde keert het hoofddeel op de tekst Gott, man lobet dich etc. verkort weer terug. En wat de aria misschien mist aan grandeur, compenseert ze met grote virtuositeit, in de hobopartijen maar vooral in de altpartij. De lange en ingewikkelde coloraturen op het woord lobet (muziekvoorbeeld) lijken als voor een instrument geschreven, wat aanleiding vormt voor de veronderstelling dat dit stuk op een verloren vioolconcert is gebaseerd. Desondanks blijft de sfeer ingetogen en wordt met rustige lange noten recht gedaan aan het centrale woord Stille.
2. Koor
SATB, strijkers, hobo d'amore 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
Jauchzet, ihr erfreuten Stimmen, | Juich, verheugde stemmen |
steiget bis zum Himmel nauf! | rijs op naar de hemel! |
Lobet Gott im Heiligtum | Loof God in zijn heiligdom |
und erhebet seinen Ruhm; | en verhef zijn roem, |
seine Güte, sein erbarmendes Gemüte | zijn goedheid, zijn ontfermend gemoed |
hört zu keinen Zeiten auf! | houden nooit op! |
Pas als deel (2) klinkt een uitbundig concertant koor, voor het volledige ensemble, inclusief drie trompetten en pauken, waarvan men hoogstens kan betreuren dat de twee hobo's (die hier de violen verdubbelen) er nog niet de zelfstandige partij hebben die ze in de latere bewerking tot het Et expecto van de Hohe Messe zouden krijgen.
Het meest opvallende verschil met de Hohe-Messeversie is de da-capostructuur, met een middendeel op de woorden Lobet Gott im Heiligtum etc., waarvan de geheel afwijkende muziek in de Hohe Messe niet voorkomt. De woorden erbarmendes Gemüte geven hier aanleiding tot veel kleurrijker harmonieën, waarbij de trompetten zich wegens hun beperkte notenvoorraad minder thuis voelen dan in het harmonisch ongecompliceerde A-deel. Dat gedeelte, dat hier dus wordt herhaald, is op zichzelf al langer dan wat er in de gecomprimeerde Hohe-Messeversie van is overgebleven; de belangrijkste muzikale bestanddelen zijn gebroken drieklankfanfares op Jauchzet en een langzaam stijgende figuur op steiget. Vooral steiget, maar ook Jauchzet wordt in korte fugatische passages uitgewerkt.
3. Recitatief (B)
bas, continuo
Auf! du geliebte Lindenstadt, | Komaan, geliefde Lindenstad (=Leipzig), |
komm, falle vor dem Höchsten nieder, | Kom, val neer voor de Allerhoogste, |
erkenne, wie er dich | zie hoe hij jou |
in deinem Schmuck und Pracht | met al je pracht en praal |
so väterlich erhält, beschützt, bewacht | vaderlijk behoedt, beschermt, bewaakt |
und seine Liebeshand | en hoe hij zijn liefdevolle hand |
noch über dir beständig hat. | nog voortdurend boven je houdt. |
Wohlan, bezahle die Gelübde, | Welaan, kom de geloften na |
die du dem Höchsten hast getan, | die je aan de Allerhoogste hebt gedaan |
und singe Dank- und Demutslieder; | en zing liederen van dank en deemoed; |
komm, bitte, daß er Stadt und Land | kom, vraag hem of hij de stad en het land |
unendlich wolle mehr erquicken | altijd wil blijven verkwikken |
und diese werte Obrigkeit, | en deze achtenswaardige overheid, |
so heute Sitz und Wahl verneut, | die nu opnieuw wordt samengesteld, |
mit vielem Segen wolle schmücken! | met veel zegen wil tooien! |
In het secco, slechts door continuo begeleid basrecitatief (3) worden de burgers opgeroepen de psalmtekst van (1) te volgen en om zegen voor hun stadsbestuur te bidden. De geliebte Lindenstadt is uiteraard Leipzig, dat zijn naam ontleent aan Lipsk, Slavisch voor de lindebomen, die er zo ruim voorhanden zijn.
4. Aria (S)
sopraan, strijkers, solo viool, continuo
Heil und Segen | Mogen heil en zegen |
soll und muß zu aller Zeit | te allen tijde |
sich auf unsre Obrigkeit | in de gewenste hoeveelheid |
in erwünschter Fülle legen, | op onze overheid rusten, |
daß sich Recht und Treue müssen | zodat gerechtigheid en trouw |
miteinander freundlich küssen. | elkaar vriendelijk kussen. |
De sopraan voegt de daad bij het woord. Haar aria (4) wordt begeleid door continuo en de volledige strijkersgroep, met daarenboven een concertante soloviool, waarvan de noten - zoals gezegd - stammen uit een Köthener vioolsonate. De noten van de sopraan (die voortborduren op de eerste instrumentale maten) stonden eerder in de rechterhand van het clavecimbel. Terwijl de tuttistrijkers veelal slechts uitgeschreven continuoakkoorden spelen, gaat de soloviool zich te buiten aan virtuoze figuraties, die overigens geen afbreuk doen aan de verstilde, vreedzame sfeer, waarin deze aria lijkt op de eerste (1). De aria heeft een da-capostructuur, A-B-A'; het eerste deel keert verkort terug. Het middendeel, Daß sich Recht und Treue etc. brengt geen nieuwe muziek; slechts spelen de tuttistrijkers een nog bescheidener rol.
5. Recitatief (T)
tenor, strijkers, continuo
Nun, Herr, so weihe selbst | Wijd u nu zelf, Heer, |
das Regiment mit deinem Segen ein, | de raad in met uw zegen, |
daß alle Bosheit von uns fliehe | zodat alle kwaad ons verlaat |
und die Gerechtigkeit in unsern Hütten blühe, | en gerechtigheid in onze huizen bloeit, |
daß deines Vaters reiner Same | zodat het zuivere zaad van uw Vader |
und dein gebenedeiter Name | en uw gezegende naam |
bei uns verherrlicht möge sein! | bij ons worden verheerlijkt! |
In zijn korte, afsluitende recitatief (5) bidt de tenor om zegen voor het nieuwe bestuur (Regiment); strijkersakkoorden geven extra gewicht aan zijn bijdrage. Het woord Bosheit onderstreept Bach met een onwelluidend 'verminderd-septiemakkoord', zijn gebruikelijke harmonische illustratie van alle negativa.
6. Koraal
tutti
Nun hilf uns, Herr, den Dienern dein, | Heer, help nu ons, uw dienaren, |
die mit dein'm Blut erlöset sein; | die door uw bloed zijn verlost; |
laß uns im Himmel haben Teil | laat ons in de hemel deel hebben |
mit den Heilgen im ewgen Heil. | aan uw eeuwige heil, samen met de heiligen. |
Hilf deinem Volk, Herr Jesu Christ, | Help uw volk, Heer Jezus Christus, |
und segne, was dein Erbteil ist; | en zegen uw erfdeel, |
wart und pfleg ihr zu aller Zeit | koester en verzorg het te allen tijde |
und heb sie hoch in Ewigkeit. | en verhef het in eeuwigheid. |
Ten besluite (6) klinkt Bachs vierstemmige harmonisering van het vierde couplet van het lied Herr Gott, dich loben wir, Martin Luthers vertaling (1531) van de oude, uit de vierde eeuw daterende Ambrosiaanse hymne Te Deum Laudamus; hiermee loopt Bach vooruit op het Te Deum dat normaliter aan het slot van de Ratswahldienst door allen werd gezongen. Voor het Te Deum zijn verschillende melodieën in gebruik; de melodie die Luther voor zijn Deutsches Te Deum gebruikt (en die Bach volgt) heeft een onmiskenbaar gregoriaans karakter, waardoor het Bach hoorbaar moeite kost deze in een moderne toonsoort te harmoniseren.
7. Mars?
strijkers, traverso 1/2, hobo, hobo d'amore 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
‘In Fine Intrada con Trombe e Tamburi' schrijft Bach direct onder dit koraal. Dat zou kunnen betekenen dat de koperblazers en de paukenist niet colla parte de zangstemmen in het koraal versterken, zoals alle aanwezige instrumenten plegen te doen, maar slechts één of meer slotakkoorden met fanfares ondersteunen. Het kan ook betekenen dat zij vervolgens met een fanfare (waarvan ons geen noten zijn overgeleverd) het nieuwbakken stadsbestuur uitgeleide doen. Je zou daarbij kunnen denken aan de Marche die ons is overgeleverd als aanhangsel bij de wereldse cantate BWV 207a.