Johann Sebastian Bach
Preise, Jerusalem, den Herrn (BWV 119)
Geschreven voor Ratswechsel
Voor het eerst uitgevoerd: 30 aug 1723
Solisten SATB koor SATB orkest str fl1,2 ob1-3 obcacc1,2 trp1-4 timp cont
Totaal 9 delen, 2 koorwerken, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren zelden uitgevoerd
beluister
- Harnoncourt
- Ramin (1953)
- Herreweghe
- Koopman
- Rotzsch
- Rilling
- All of Bach
- Suzuki
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Terwijl Bach in Leipzig vrijwillig besloot zijn wekelijkse cantates ook zelf te componeren, verplichtte zijn functie van stedelijke Director Musices hem expliciet de jaarlijkse wisseling van het stadsbestuur met een nieuwe, eigen compositie op te luisteren. Op 24 augustus (St. Bartholomeüs) placht de 'Ratswechsel' plaats te vinden: in de stadsraad, bestaande uit dertig voor het leven benoemde leden, treedt de voor één jaar regerende factie, met haar eigen burgemeester, terug ten gunste van één van de twee rustende facties, met hun burgemeester. Alleen voor gewichtige besluiten (zoals de benoeming van een nieuwe cantor!) komt de raad voltallig bijeen. Op de maandagmorgen volgend op St. Bartholomeüs vindt in opdracht van het stadsbestuur in de Nicolaïkirche, de officiële stadskerk, een ceremoniële kerkdienst plaats, in aanwezigheid van alle raadsleden. Op 30 augustus 1723 had Bach zich voor het eerst van deze taak te kwijten. Hij zou dat nog zeker 26 keer doen, want bij deze gelegenheid kon een cantor zich niet laten vervangen. Ons resten echter nog slechts vier van deze Ratswechsel-cantates (BWV 119, 120, 69, 29) plus brokstukken van een vijfde (BWV 193) en een veel oudere uit Mühlhausen (1708, BWV 71) plus teksten of sporen van enkele andere.
Bij deze eerste gelegenheid zich voor zijn verzamelde werkgevers te laten horen, treedt Bach aan met een spectaculair ensemble, dat in omvang alle overige cantates overtreft: maar liefst vier trompetten (terwijl we er later in zijn oeuvre hoogstens drie tegenkomen, m.u.v. BWV 63) en pauken, drie hobo’s (d’amore en da caccia), twee blokfluiten, strijkers en een excessieve continuogroep, d.w.z. de instrumenten die de basnoten van het orgel meespelen en die Bach in de linkeronderhoek van de partituur (zie hiernaast) in meervoud specificeert: "Violoncelli, Bassoni è Violoni / all' unisoni col' / Organo". Dat betekent dat er dus tenminste twee celli, twee violones en twee fagotten meespeelden! Ook kon Bach bij deze gelegenheid, op een maandagmorgen zonder vocale verplichtingen in andere kerken, waarschijnlijk over meer koorleden beschikken dan normaal op zondag.
De teksten voor dergelijke jaarlijkse Ratswechsel-cantates plegen bol te staan van kruiperige loftuitingen en weinig inspirerende platitudes, die een componist nauwelijks gelegenheid tot specifieke tekstschildering bieden. Maar niettemin schrijft Bach, niet gehinderd door liturgische bepalingen en moeizame theologische tournures, een uiterlijk briljante, muzikaal toegankelijke en royaal bemeten cantate: negen delen met maar twee aria’s, recitatieven voor elk van de vier concertisten en drie koordelen waaronder een slotkoor (het gebruikelijke einde van een wereldse cantate) èn een slotkoraal (als in kerkcantates).
Whittaker (1876-1944), de eerste die een integrale Bachcantatereeks dirigeerde, oordeelt 'Never before had any Town Council been honoured with such gorgeous splendor.' Het wordt één van de zeldzame keren dat Bachs activiteiten de pers halen: de Hamburgische Correspondent meldt op 7 september dat de Leipziger bestuursoverdracht gepaard ging met een 'vortreffliche Ratswahl-Music', weliswaar zonder de componist te noemen. Op 23 april 1843 wordt BWV 119 voor het eerst weer uitgevoerd (maar zonder aria’s!), onder leiding van Mendelssohn bij de onthulling van het door hem geinitiëerde, eerste ('oude') Bachmonument in de achtertuin van de Thomasschule in Leipzig (zie hiernaast).
1. Koor
SATB, strijkers, blokfluit 1/2, hobo 1–3, trompet 1–4, timpani, continuo
»Preise, Jerusalem, den Herrn, | 'Prijs de Heer, Jeruzalem, |
lobe, Zion, deinen Gott; | loof je God, Sion, |
denn er machet fest die Riegel deiner Tore | want hij maakt de grendels van je poorten sterk |
und segnet deine Kinder drinnen, | en zegent je kinderen daarbinnen; |
er schaffet deinen Grenzen Friede.« | hij geeft je grenzen vrede.' |
De tekst van het openingskoor (1) wordt, zoals vaker bij lofzangen, ontleend aan één van de oudtestamentische psalmen; in dit geval Psalm 147: 12-14, en wat daarin over Jerusalem, resp. Zion wordt gesteld wordt vanzelfsprekend van toepassing geacht op de eigen, eveneens door God uitverkoren stad Leipzig. Muzikaal verwelkomt Bach zijn stadbestuurderen met een majesteitelijke Franse Ouverture, het genre dat Lully te Versailles ontwierp en waarop de zonnekoning Lodewijk XIV placht binnen te schrijden: een pompeus Grave in gepuncteerde 2/2-maat (Alla Breve), dat een snel fugatisch middendeel omsluit (A-B-A'). Bach gebruikt deze instrumentale vorm voor een koor door een vocaal B-deel te schrijven.
De drie hobo’s gaan unisono met de hoge strijkers (‘kinstrijkers’) en beide fluiten verdubbelen ook nog eens de eerste viool. Cadensen worden door trompetfanfares gemarkeerd, de eerste twintig maten worden na een overbruggende fanfare ongewijzigd herhaald.
Het levendige B-deel, Allegro in een 12/8-maat, is maar beperkt fugatisch: na voorzetten door de eerste twee trompetten (die pas in de coda zullen terugkeren) klinkt het Preise-thema alleen nog in de bas en de sopraan, en al dadelijk worden de andere stemmen actief, in een nogal homofone begeleiding waarin toespelingen op het thema klinken. In de tweede en vierde regel, denn er machet fest etc. en er schaffet deinen Grenzen Friede trekken de stemmen paarsgewijs op, S/B en A/T. Dan keert de plechtige ouverture weer terug (A'), gehalveerd tot achttien maten en harmonisch gewijzigd.
2. Recitatief (T)
tenor, continuo
Gesegnet Land! glückselge Stadt! | Gezegend land! gelukzalige stad! |
wo selbst der Herr sein Herd und Feuer hat. | waar de Heer zelf zijn haard en zijn vuur heeft. |
Wie kann Gott besser lohnen, | Hoe kan God beter weldoen |
als wo er Ehre läßt in einem Lande wohnen; | dan door eer in een land te laten wonen; |
wie kann er eine Stadt | hoe kan hij een stad |
mit reicherm Nachdruck segnen, | met rijkere nadruk zegenen |
als wo er Güt und Treu | dan door goedheid en trouw |
einander läßt begegnen. | elkaar te laten ontmoeten. |
Wo er Gerechtigkeit und Friede | Doordat hij heeft gezworen |
zu küssen niemals müde, | het nooit moe te zullen worden |
niemals satt zu werden teuer verheißen, | gerechtigheid en vrede te kussen |
auch in der Tat erfüllet hat, | en die belofte |
da ist der Schluß gemacht: | inderdaad ook heeft vervuld, |
Gesegnet Land! glückselge Stadt! | moeten wij wel concluderen: |
Gezegend land! gelukzalige stad! |
Van de vier recitatieven worden er drie slechts door continuo begeleid, een recitativo secco (= droog). Daaronder het tenorrecitatief (2), dat het welvaren van de stad tot uitdrukking brengt. Woorden als wo Gerechtigkeit und Friede sich küssen zijn parafrases van psalmteksten, in dit geval Psalm 85: 11. Bach vindt in de tekst geen aanleiding tot opvallende muzikale illustraties, maar accentueert de identieke openings- en slotformules door ook de muziek te herhalen, maar spiegelbeeldig (notenvoorbeeld).
3. Aria (T)
tenor, hobo da caccia 1/2, continuo
Wohl dir, du Volk der Linden, | Gelukkig ben je, o volk van de linden (Leipzig), |
wohl dir, du hast es gut, | gelukkig ben je, je hebt het goed, |
wie viel an Gottes Segen | hoeveel zegen |
und seiner Huld gelegen, | en genade van God, |
die überschwenglich tut, | die overvloedig is |
kannst du an dir befinden, | kun je in jezelf aantreffen, |
wohl dir, du Volk der Linden, | gelukkig ben je, o volk van de linden, |
wohl dir, du hast es gut. | gelukkig ben je, je hebt het goed. |
De aansluitende tenoraria (3) ademt de vredige sfeer van een zonovergoten wandeling langs Leipzigs elegante boulevards, omzoomd door de linden, 'lipa' in het Sorbisch, waaraan de stad zijn oorspronkelijk Sorbische naam Lipsk dankt. Het timbre van de twee begeleidende hoboi da caccia herinnert aan schalmeien en versterkt de rustieke idylle. In de reeksen gepuncteerde achtste noten kan men de wuivende boomtakken horen. Opmerkelijk: de tenor zet reeds in (m. 12) voordat de hobo’s hun inleidend ritornel van twaalf maten hebben afgesloten; hij kan zijn enthousiasme niet langer bedwingen. Omdat ook het continuo zich in de thematiek laat betrekken, ontstaat een kwartet van vier gelijkwaardige stemmen, waarvan drie in hetzelfde, middenregister. De woorden Segen en Volk worden met lange melisma’s onderstreept.
4. Recitatief (B)
bas, blokfluit 1/2, hobo da caccia 1/2, trompet 1–4, timpani, continuo
So herrlich stehst du, liebe Stadt! | Je staat daar zo heerlijk, lieve stad! |
Du Volk! das Gott zum Erbteil sich erwählet hat. | O volk, dat God zich tot erfdeel heeft verkozen. |
Doch wohl! und aber wohl! | Maar gelukkig ben je, en nog eens: gelukkig ben je |
wo mans zu Herzen fassen und recht erkennen will, | als je ter harte wilt nemen en echt wilt inzien |
durch wen der Herr den Segen wachsen lassen. | door wie de Heer de zegen laat groeien. |
Ja! was bedarf es viel, | Ja! wat is er dan nog nodig, |
das Zeugnis ist schon da, | het getuigenis is er al, |
Herz und Gewissen wird uns überzeugen, | hart en geweten zullen ons overtuigen |
daß, was wir Gutes bei uns sehn, | dat wat wij bij ons aan goeds zien behalve |
nächst Gott durch kluge Obrigkeit | door God ook door een verstandige overheid |
und durch ihr weises Regiment geschehn. | en haar wijze bestuur tot stand is gekomen. |
Drum sei, geliebtes Volk, | Wees daarom bereid |
zu treuem Dank bereit, | tot trouwe dank, geliefd volk, |
sonst würden auch davon | anders zouden ook je muren |
nicht deine Mauren schweigen. | er niet over zwijgen. |
De verzamelde blazers (en geen strijkers) begeleiden de bas in zijn luidruchtige recitatief (4). Leipzigs goddelijke uitverkiezing (m. 1-5) wordt omlijst door triomfale fanfares van de koperblazers, representanten van koninklijke en hemelse macht. Maar hóe Gods voorzienigheid concreet werkzaam wordt: dat vergt in de aardse werkelijkheid een kluge Obrigkeit en een weises Regiment, die worden opgeroepen door lange akkoorden van de in de symbolische hiërarchie lager geplaatste houtblazers. Door de lange, liggende akkoorden ontstaat een accompagnato-recitatief, waarin de zanger toch zijn volledige ritmische vrijheid behoudt. De introspectieve hoofdtekst wordt weer afgesloten met een zelfverzekerde slotfanfare.
5. Aria (A)
alt, blokfluit 1/2, continuo
Die Obrigkeit ist Gottes Gabe, | De overheid is Gods gave, |
ja selber Gottes Ebenbild. | ja, zelfs Gods evenbeeld. |
Wer ihre Macht nicht will ermessen, | Wie haar macht niet wil erkennen, |
der muß auch Gottes gar vergessen, | die moet ook die van God vergeten, |
wie würde sonst sein Wort erfüllt. | hoe zou anders zijn woord worden vervuld. |
In recitatief (4) verschoof de aandacht van de voorspoed in Leipzig (de delen 1-3) naar het stadsbestuur als uitvoerder van Gods wil. Deze rol bezingt de alt in zijn/haar aria (5), het centrum van de cantate. Maar niet met pompeuze pluimstrijkerij, doch met een bescheiden begeleiding door de laagst geclasseerde, vaak vergankelijkheid symboliserende instrumenten: twee blokfluiten die hier unisono spelen, d.w.z. tot één stem verenigd zijn. De mineur toonsoort (g-klein) versterkt het bedachtzame karakter. De muziek is dansanter dan aria (3); beide stukken zijn misschien aan een wereldse cantate ontleend. In het thema valt de gracieuze syncope in de tweede maat op.
Met zijn bescheiden aanpak lijkt Bach compensatie te willen bieden voor het theologisch onhoudbare overstatement in de tekst: de overheid niet slechts als Gottes Gabe en dienaar, conform Romeinen 13, maar zelfs als 'Gods evenbeeld'. In de staccato gemarkeerde, tot dertien maal herhaalde achtste nootjes (m. 18 vv) kan men zelfs enig spottend gegiechel beluisteren. Ook Bach lijkt de hem gepresenteerde tekst niet geheel serieus te kunnen nemen: afgezien van twee melisma’s op de kernwoorden Gabe en Ebenbild wordt de tekst zonder enige verdere variatie opgediend op noten die allemaal al in het inleidende instrumentaal ritornel te horen waren. De Bachdeskundige musicoloog Arnold Schering (1877-1941) beschouwt de overheid in deze aria als 'geradezu lästerlich unbedeutend dargestellt'.
6. Recitatief (S)
sopraan, continuo
Nun! wir erkennen es und bringen dir, | Goed, wij erkennen het en brengen u, |
o höchster Gott, | o hoogste God, |
ein Opfer unsers Danks dafür. | daarvoor een offer van onze dank. |
Zumal nachdem der heutge Tag, | Vooral nadat de dag van vandaag, |
der Tag, den uns der Herr gemacht, | de dag die de Heer voor ons heeft gemaakt, |
euch, teure Väter, | u, dierbare vaderen, |
teils von eurer Last entbunden, | gedeeltelijk van uw last heeft bevrijd, |
teils auch auf euch | u gedeeltelijk ook |
schlaflose Sorgenstunden | slapeloze uren van zorg heeft gebracht |
bei einer neuen Wahl gebracht, | bij een nieuwe verkiezing; |
so seufzt ein treues Volk | daarom zucht een trouw volk |
mit Herz und Mund zugleich: | met hart en mond tegelijk: |
In de delen (6) en (7) danken de burgers (wir) vervolgens God en hun aan- en terugtredende bestuurders. Het sopraanrecitatief (6) wordt alleen door continuo begeleid. In maat 10 klinkt een onwelluidend verminderd-septiemakkoord op seufzt (zucht) dat wil oplossen in een slotakkoord. Dat blijkt tegelijk het openingsakkoord van koor (7) te zijn: een attacca-overgang.
7. Koor
SATB, strijkers, blokfluit 1/2, hobo 1–3, trompet 1–4, timpani, continuo
Der Herr hat Guts an uns getan, | De Heer heeft ons welgedaan, |
des sind wir alle fröhlich. | daarom zijn wij allemaal verheugd. |
Er seh die teuren Väter an | Moge hij de dierbare vaderen aanzien |
und halte auf unzählig | en nog ontelbare |
und späte, lange Jahre ‘naus | late lange jaren |
in ihren Regimente Haus, | aanwezig blijven in hun regering, |
so wollen wir ihn preisen. | dan willen wij hem prijzen. |
De hoofdtekst van koor (7), Der Herr hat Guts an uns getan, is ontleend aan Psalm 126: 3. Uiteraard worden alle uitvoerenden (tutti) hier ingezet. Het stuk heeft de vorm van een da-capoaria, A-B-A. De martiale, zestien maten lange instrumentale inleiding (ritornel) klinkt derhalve vier keer en beslaat daarmee precies de helft van de totale lengte (128 maten). Al in de tweede maat speelt de derde trompet, in licht gevarieerde vorm, Bachs zogeheten 'fanfare-thema' (muziekvoorbeeld) dat we regelmatig in dergelijke passages aantreffen en dat bijvoorbeeld zo’n markante rol speelt in de tweede Gavotte van zijn Eerste Orkestsuite (BWV 1066/4), maar dat we ook in diverse cantates en het Eerste Brandenburgs Concert aantreffen. Als het koor inzet, blijkt dit deel, als enige in deze niet al te diep gravende cantate, een fuga te herbergen. Van onder naar boven, bas/tenor/alt/sopraan, wordt met anderhalve maat afstand een parmantig thema voorgedragen op de eerste tekstregel, Der Herr hat Guts an uns getan; de noten herinneren aan het koraal Nun danket alle Gott (BWV 79/3, 252 etc.). Tegelijk zingt de voorgaande stem het eerste contrapunt op de tweede tekstregel, zie het muziekvoorbeeld. Deze eerste thema-expositie verloopt a cappella, met alleen continuobegeleiding. Na een themainzet van de fluiten en de eerste hobo (m. 24) volgt een tweede vocale thema-expositie in omgekeerde volgorde, van boven naar beneden, S-A-T-B, maar nu worden alle stemmen door instrumenten verdubbeld; hier zouden eventueel beschikbare ripiënisten kunnen zijn ingezet. De fuga wordt bekroond met het thema in de eerste trompet en de blokfluiten.
Het contrasterende middendeel verwerkt vier van de vijf resterende regels in enkele homofone koorblokken, afgewisseld met instrumentale intermezzi, waarin het 'fanfare-thema' achtereenvolgens in de strijkers, de hobo's en de blokfluiten is te horen. De lange Jahre worden breed uitgemeten, uitlopend in een nadrukkelijke fermate. En dan pas klinkt het so wollen wir ihn preisen. Waarna het A-deel met de fuga integraal wordt herhaald.
8. Recitatief (A)
alt, continuo
Zuletzt! | Eindelijk! |
Da du uns, Herr, zu deinem Volk gesetzt, | Omdat u ons, Heer tot uw volk hebt gemaakt, |
so laß von deinen Frommen | laat nog slechts een armzalig gebed |
nur noch ein arm Gebet vor deine Ohren kommen; | van uw vromen uw oren bereiken; |
und höre! ja, erhöre, | en luister, ja, hoor, |
der Mund, das Herz und Seele seufzet sehre. | mond, hart en ziel zuchten zwaar. |
Een Ratswechsel-cantate pleegt te besluiten met een gebed om Gods steun voor de stad en zijn bestuurders. Tot zo’n arm Gebet roept de alt op in het kortste van de vier recitatieven (8). De alt wordt alleen door continuo begeleid, maar Bach maakt haar/zijn korte bijdrage interessanter met verrassende harmonieën en een 'Frygisch slot', een soort harmonische dubbele punt die vooruitwijst naar wat volgt.
9. Koraal
tutti
Hilf deinem Volk, Herr Jesu Christ, | Help uw volk, Heer Jezus Christus, |
und segne, was dein Erbteil ist, | en zegen wat uw erfdeel is, |
wart und pfleg ihr’r zu aller Zeit | onderhoud en verzorg hen te allen tijde |
und heb sie hoch in Ewigkeit. Amen. | en verhef hen in eeuwigheid. Amen. |
Het koraalvers (9) waarmee de cantate, als ware het een kerkcantate, eindigt, wordt gevormd door de verzen 20 en 21 van Luthers Deutsches Te Deum (1529), een bewerking van een oudchristelijke hymne uit de vierde eeuw. Uit de overgeleverde partituur blijkt niet of er instrumenten hebben meegespeeld met de koorstemmen, en zo ja welke. Het gebedskarakter van het stuk maakt het onwaarschijnlijk dat de trompetten daaraan deelnamen. Of bood juist de hele maat rust tussen het eerste en het tweede couplet hen gelegenheid voor een geïmproviseerde fanfare?