Johann Sebastian Bach
Mache dich, mein Geist, bereit (BWV 115)
Een koraalcantate
Geschreven voor 22e zondag na Trinitatis
Voor het eerst uitgevoerd: 5 nov 1724
Libretto: Andreas Stübel (?)
Solisten SATB koor SATB orkest str vcpicc trav obd'am cor cont
Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren heel vaak uitgevoerd
beluister
- Harnoncourt
- Schola Basiliensis
- Gardiner
- Koopman
- Leusink
- Richter
- Rilling
- Max Thurn ('53)
- Wilhelm Ehmann ('65)
- Suzuki
- Christoph Coin
- Bach-Stiftung
- idem Workshop
andere besprekingen
Bespreking
Cantate 115 behoort tot Bachs tweede Leipziger jaargang en is dus een 'koraalcantate'. Ze werd geschreven voor 4 november 1724, de tweeëntwintigste zondag na Trinitatis; het kerkelijk jaar loopt ten einde, Allerzielen en Allerheiligen zijn voorbij, de kerk bereidt zich voor op de laatste dingen, wanneer, zoals de slotregels van het koraal grimmig aankondigen, Gott wird richten und die Welt vernichten.
De evangelielezing voor deze zondag is uit Matteüs 18, de verzen 23-35, de gelijkenis van de ondankbare knecht die, nadat hem zelf grote schulden zijn kwijtgescholden, op zijn beurt meedogenloos optreedt tegen een collega van wie hij nog iets te goed heeft, en daarvoor ter verantwoording wordt geroepen. Het betrekkelijk jonge en daarom wellicht in Leipzig nog niet zo vertrouwde koraal van Johann Burchard Freystein uit 1697, dat de basis vormt voor Bachs cantate, houdt slechts zijdelings met de evangelietekst verband; de cantate die Bach een jaar eerder voor deze zondag schreef (BWV 89) was daarop sterker betrokken. Mache dich, mein Geist bereit concentreert zich op het moment dat onverwachts de afrekening kan plaatsvinden: zorg dat je morele huishouding op orde is, waak (delen (2) en (3)) en bid (delen (4) en (5)), thema's die ook in twee andere novembercantates terugkomen: Wachet auf (BWV 140) en Wachet, betet (BWV 70).
Zoals in de koraalcantates van zijn tweede jaargang gebruikelijk handhaaft Bach de teksten van het eerste en laatste (tiende) koraalvers voor opening en slot van zijn cantate, de twee aria's (2) en (4) zijn parafrases van Freysteins verzen 2 resp. 7, de recitatieven van de resterende ‘binnencoupletten' (3-6, 8-9).
Freysteins koraal staat in een majeur toonsoort (G-groot), dus zijn ook Bachs hoekdelen (1) en (6) in majeur, maar gezien de ernst van de boodschap staan de binnendelen (2) tot (5) in mineur.
1. Koor
SATB, strijkers, traverso, hobo d'amore, hoorn colla parte sopraan, continuo
Mache dich, mein Geist, bereit, | Maak je gereed, mijn geest, |
wache, fleh und bete, | waak, smeek en bid |
daß dich nicht die böse Zeit | dat de boze tijd |
unverhofft betrete; | niet onverhoeds over je komt; |
denn es ist | want het is |
Satans List | de list van Satan |
über viele Frommen | om veel vromen |
zur Versuchung kommen. | in verzoeking te brengen. |
In de koraalfantasie (1) wordt het koor begeleid door een kwartet bestaande uit continuo, traverso, hobo d'amore en de - tot één donker gekleurde stem verenigde - strijkers. Tegenover de twee komende aria's in hun trage adagio-tempo heerst hier een levendige en activistische sfeer: 'de schouders eronder, laat je niet door Satan verrassen`.
Zoals in alle openingsdelen van koraalcantates speelt de sopraan de hoofdrol; zij zingt als cantus firmus in lange noten de acht regels van de tekst op zijn melodie, die is ontleend aan het koraal Straf mich nicht in deinen Zorn. Deze acht passages worden verbonden en omlijst door instrumentale passages die hun motieven ontlenen aan het inleidende ritornel van elf maten. Dat wordt geopend door de verzamelde strijkers (en het continuo, dat geen thematische bijdragen zal leveren) met het volgende, zes maten lange thema.Pas na zes maten nemen ook hobo en traverso dit thema op, in canon, een halve maat na elkaar. Het thema - met de aantekening forte - bevat de gebiedende octaafsprong (Wache, Geef acht!) waarvan ook de begeleidende stemmen alt, tenor en bas zich zullen bedienen.
De sopraan, gesteund door een 'corno' (schuiftrompet, cornetto?) trekt haar lange lijnen tijdloos, onaangedaan en verheven boven het gewoel van alle overige, vocale en instrumentale, stemmen; en - zoals gezegd - in een monter G-groot. De harmonische begeleiding werpt echter zo nu en dan wat schaduwen in duisterder toonaarden (c-klein, e-klein) om recht te doen aan de toch wat dreigende tekst (böse Zeit, unverhofft, Satans List etc.).
Na Satans verzoeking (regel 8) raakt de begeleiding even in het ongerede: de twee blazers trekken één lijn, gaan tijdelijk unisono verder en de strijkers spelen een tumultmotief in zogeheten bariolage-techniek, zie hieronder. Ook het afsluitende ritornel verandert daardoor: wanneer de zes inleidende maten van de strijkers lijken terug te keren, begeleidt de traverso dat met het tumultmotief.
2. Aria (A)
alt, strijkers, hobo d'amore, continuo
Ach schläfrige Seele, wie? ruhest du noch? | Ach, slaperige ziel, wat, rust je nog steeds? |
Ermuntre dich doch! | Word toch wakker! |
Es möchte die Strafe dich plötzlich erwecken | De straf zou je plotseling kunnen wekken |
und, wo du nicht wachest, | en je, als je niet wakker bent, |
im Schlafe des ewigen Todes bedecken. | hullen in de slaap van de eeuwige dood. |
Het vierstemmige strijkersensemble met een voornamelijk de eerste viool verdubbelende hobo d'amore begeleidt in aria (2) de alt, die als zo vaak de rol van kwetsbare gelovige speelt. De donkere toonsoort e-klein, een traag tempo (adagio) en een pulserende bas werken samen in een schets van de schläfrige Seele; een slaaplied dat door het gepuncteerde 3/8 ritme van de siciliano en het thema met zijn sextsprong en dubbele voorslag (Schleifer) herinnert aan het Erbarme dich uit de Matthäus-Passion. Zelfs een vijfmaal herhaalde octaafsprong van het continuo op Ermuntre dich doch! (die aan deel (1) herinnert) weet de alt niet wakker te krijgen.
Pas onder strafdreiging (es möchte die Strafe etc.) schrikt zij op uit haar slaap voor een energiek (allegro), opgewonden en waakzaam middendeel. Bach licht de hand met de da-capostructuur (A-B-A), want al in de B-tekst keert het woord Schlaf weer terug, maar nu in zijn betekenis van eeuwige dood, en daarbij past muzikaal een terugkeer van de slaapmotieven, maar nu in nog niet eerder gehoorde gewrongen en duistere harmonieën. Pas daarna volgt de voorgeschreven en onverkorte herhaling van het A-deel en lijkt de alt dus weer in te dommelen.
3. Recitatief (B)
bas, continuo
Gott, so vor deine Seele wacht, | God, die over je ziel waakt |
hat Abscheu an der Sünden Nacht; | heeft een afkeer van de zondennacht; |
er sendet dir sein Gnadenlicht | hij stuurt je het licht van zijn genade |
und will vor diese Gaben, | en wil alleen dat je voor die gaven, |
die er so reichlich dir verspricht, | die hij je zo rijkelijk belooft, |
nur offne Geistesaugen haben. | je geestelijke ogen open houdt. |
Des Satans List ist ohne Grund, | De sluwheid van Satan is ondoorgrondelijk bezig |
die Sünder zu bestricken; | de zondaren te verblinden; |
brichst du nun selbst den Gnadenbund, | als jij nu zelf het genadeverbond verbreekt, |
wirst du die Hilfe nie erblicken. | zal je nooit hulp aanschouwen. |
Die ganze Welt und ihre Glieder | De hele wereld en alle onderdelen daarvan |
sind nichts als falsche Brüder; | zijn niets anders dan valse broeders; |
doch macht dein Fleisch und Blut hiebei | toch laten jouw vlees en bloed |
sich lauter Schmeichelei. | zich er alleen maar door vleien. |
De als altijd gezaghebbende bas vertolkt in recitatief (3) de centrale boodschap met aan drie van Freysteins verzen ontleende argumenten. Dissonante verminderd-septiemakkoorden kleuren woorden als Abscheu, List en Schmeichelei en natuurlijk gaat Satans List met een diabolus in musica, een verminderde kwint.
4. Aria (S)
sopraan, violoncello-piccolo, traverso, continuo
Bete aber auch dabei | Maar bid er ook bij, |
mitten in dem Wachen! | midden in het waken! |
Bitte bei der großen Schuld | Vraag bij je grote schuld |
deinen Richter um Geduld, | je rechter om geduld, |
soll er dich von Sünden frei | en of hij jou zondenvrij |
und gereinigt machen! | en gereinigd wil maken! |
Ook de intieme tweede aria (4) heeft een langzaam tempo, molto adagio zelfs.Op het hier afgebeelde thema, met zijn deemoedig dalende lijn, ontwikkelt de sopraan een contrapuntisch vlechtwerk met de twee begeleidende melodiestemmen, de traverso en de violoncello piccolo. Het continuo - waartoe de piccolo cello dus niet behoort, maar waarschijnlijk wel een violone - doet niet meer dan de maat slaan.
Maar de belangrijkste bijdrage levert de sopraan wanneer ze het polyfone spel doorkruist met haar dwingende oproepen bete en bitte, op lange noten die niet tot het thema behoren.
De eerste twee tekstregels citeren letterlijk de oorspronkelijke koraaltekst; Bach verbindt daarmee echter geen melodische toespeling.
5. Recitatief (T)
tenor, continuo
Er sehnet sich nach unserm Schreien, | Hij verlangt naar ons roepen |
er neigt sein gnädig Ohr hierauf; | en neigt zijn genadige oor ertoe; |
wenn Feinde sich auf unsern Schaden freuen, | als vijanden zich verheugen over ons ongeluk, |
so siegen wir in seiner Kraft: | dan overwinnen wij in zijn kracht: |
indem sein Sohn, in dem wir beten, | doordat zijn Zoon, in wiens naam wij bidden, |
uns Mut und Kräfte schafft | ons moed en kracht schenkt |
und will als Helfer zu uns treten. | en als helper bij ons wil komen. |
Met een eenvoudige seccorecitatief concludeert de tenor (5) dat wij op Gods hulp kunnen vertrouwen. Het vrije recitatief wordt nog wel afgesloten met een ritmisch arioso op de woorden und will als Helfer zu uns treten. Het woordje treten vormt aanleiding voor een in achtsten (en later in haastige zestienden) marcherend continuo.
Het recitatief voltrekt de wending van de mineur toonsoorten in de binnendelen naar het G-groot van (het openingskoor en) het slotkoraal.
6. Koraal
tutti
Drum so laßt uns immerdar | Laten we daarom altijd |
wachen, flehen, beten, | waken, smeken, bidden, |
weil die Angst, Not und Gefahr | want de angst, de nood en het gevaar |
immer näher treten; | komen steeds dichterbij; |
denn die Zeit | want de tijd |
ist nicht weit, | is niet ver meer |
da uns Gott wird richten | dat God ons zal oordelen |
und die Welt vernichten. | en de wereld zal vernietigen. |
Met het laatste couplet van Freysteins koraal (6) neemt het koor namens de verzamelde gelovigen de aanbevelingen ter harte tot waakzaamheid, smeken en bidden. In Bachs vierstemmige harmonisering van Freysteins melodie houdt de permanent in achtsten doorlopende bas ons wakker en bij de les. Alle blazers verdubbelen de sopraanpartij, de strijkers gaan colla parte met alle stemmen.