Johann Sebastian Bach
Lobet Gott in seinen Reichen (Himmelfahrts-Oratorium) (BWV 11)
Geschreven voor Hemelvaartsdag
Voor het eerst uitgevoerd: 19 mei 1735
Solisten SATB koor SATB orkest str trav1,2 ob1,2 trp1-3 timp cont
Totaal 11 delen, 2 koorwerken, 1 koraal
Vertaling: Ria van Hengel
Deze cantate werd de afgelopen jaren vaak uitgevoerd
Bespreking
Bachs Himmelfahrts-Oratorium is weliswaar niet langer dan een cantate, maar is door de oude Bachgesellschaft toch ten onrechte als nr.11 van de cantates gepubliceerd. Het is namelijk wel degelijk een oratorium zoals de passies en het Weihnachts-Oratorium: een vocale compositie op basis van handelingen en gebeurtenissen waarvan een getuige (testo), dit geval een evangelist, verslag doet.
Bach componeerde zijn 'Oratorium Festo Ascensionis Xsti' voor Hemelvaartsdag 1735, 24 mei, nadat hij al driemaal eerder een cantate voor die gelegenheid had geschreven (resp. BWV 37, 128 en 43). Het werd uitgevoerd in de ochtenddienst in de Nicolaïkirche, en, zoals op feestdagen gebruikelijk, ‘s middags herhaald in de andere hoofdkerk, de Thomaskirche. Vijf maanden eerder was zijn uit zes cantates bestaande Weihnachts-Oratorium voor het eerst uitgevoerd, en enkele jaren later zou Bach zijn paascantate Kommt, eilet und laufet omdopen tot Oster-Oratorium.
Het openingskoor en de twee aria's zijn zogeheten 'parodieën': Bach liet zijn librettist (onbekend, wellicht Picander) een nieuwe, metrisch en affectief gelijkwaardige tekst schrijven voor een bestaande compositie, die ons trouwens niet is overgeleverd. De bijbeltekst die door een evangelist (tenor) wordt voorgedragen is ontleend aan een destijds gangbare 'Evangelien-Harmonie': een poging om de informatie van de vier verschillende evangelisten tot één tekst te compileren. In het Himmelfahrts-Oratorium horen we teksten uit de voorgeschreven epistellezing, Handelingen 1: 1-11, de evangelielezing Marcus 16: 14-20, maar ook uit het slot van het Lucas-evangelie, Lucas 24: 50-52. Het bericht van de evangelist wordt viermaal onderbroken voor interpreterende en commentariërende reacties. Imposante begin- en slotkoren omsluiten de hemelvaartsgeschiedenis.
1. Koor
SATB, strijkers, traverso 1/2, hobo 1/2, trompet 1–3, timpani, continuo
Lobet Gott in seinen Reichen, | Loof God in zijn rijken |
preiset ihn in seinen Ehren, | prijs hem in zijn glorie, |
rühmet ihn in seiner Pracht! | roem hem in zijn pracht! |
Sucht sein Lob recht zu vergleichen, | Probeer zijn lof recht te doen |
wenn ihr mit gesamten Chören | als u met alle koren |
ihm ein Lied zu Ehren macht! | een lied zingt tot zijn eer! |
Het openingskoor (1) is een magnifiek portaal voor het gehele werk, een stralend en overrompelend loflied met een feestelijke, voor Bachs cantates maximale instrumentale bezetting: behalve strijkers en continuo drie trompetten en pauken, twee hobo's en twee traverso's. Het geeft uitdrukking aan vreugde, trots en vertrouwen, met een weinig specifieke tekst, geschikt voor vele gelegenheden. Het stuk is, als een dansvorm, overzichtelijk periodisch gestructureerd in veelvouden van acht maten. Het ritme gelijkt dat van een gavotte. Het instrumentale aspect overheerst: de inleidende sinfonia van 32 maten dient niet alleen als ritornel tussen vocale passages (zie het vormschema), maar levert ook het muzikale thema voor de zangers. Met zijn schleifers en staccatonoten is het meer instrumentaal dan vocaal gedacht en dus lastig voor de zangers.
tot maat | 32 | 72 | 88 | 104 | 120 | 137 | 141 | 185 | 32 |
aantal maten | 32 | 40 | 16 | 16 | 16 | 17 | 4 | 44 | 32 |
instr. / vocaal | RIT. | Lobet | RIT. | sucht | RIT. | sucht | rit | A' | RIT. |
delen | A | B | A' |
Na een homofone inzet van het koor is het polyfone vervolg ten dele (m. 41-56) ingebouwd in een herhaling van het instrumentale ritornel. Het middendeel (Sucht sein Lob... ) is wat ingetogener: de trompetten zijn afwezig, mineur toonsoorten domineren, maar het affect blijft jubelend; er verschijnt een syncopisch (= ritmisch tegendraads) motief, waaraan we straks in het slotkoraal herinnerd zullen worden, en waarmee een accolade over het hele werk wordt gespannen.
Dit koor is een bewerking (parodie) van het openingskoor uit de cantate Froher Tag, verlangte Stunden (BWV Anh. I/18), die Bach schreef voor de inwijding van de gerenoveerde Thomasschule op 5 juni in 1732. Een jaar later bewerkte hij dit stuk tot huldigingscantate voor de naamdag (3 augustus 1733) van de Saksische keurvorst (BWV Anh. I/12). Tekstvergelijking (zie de tabel onderaan) geeft enig inzicht in Bachs parodiepraktijken. Men kan wel enkele sporen van het bewerkingskarakter in BWV 11/1 ontwaren. De tekst mit gesamten Chören is wat eigenaardig, juist in een passage waarin het koperkoor ontbreekt. En het onbelangrijke woordje "zu" krijgt in de sopraan (m. 90-91) een onverdiend accent door de noten waarop eertijds de woorden Hier steht unser Schulgebäude zo prachtig pasten.
2. Recitatief Evangelist (T)
tenor, continuo
»Der Herr Jesus hub seine Hände auf | 'Jezus hief zijn handen op |
und segnete seine Jünger, | en zegende zijn discipelen, |
und es geschah, da er sie segnete, | en terwijl hij hen zegende, |
schied er von ihnen.« | ging hij van hen heen.' |
De tenor/evangelist releveert het hemelvaartsgebeuren in een secco, slechts door continuo begeleid recitatief (2) (Lucas 24: 50-51); het continuo illustreert de woorden heben met een beweging omhoog en segnen met een gebaar omlaag.
3. Recitatief (B)
bas, traverso 1/2, continuo
Ach, Jesu, ist dein Abschied schon so nah? | Ach Jezus, is uw afscheid al zo dichtbij? |
Ach, ist denn schon die Stunde da, | Ach, is het uur al aangebroken |
da wir dich von uns lassen sollen? | dat wij u moeten laten gaan? |
Ach, siehe, wie die heißen Tränen | Ach, zie hoe de hete tranen |
von unsern blassen Wangen rollen, | van onze bleke wangen rollen, |
wie wir uns nach dir sehnen, | hoe wij naar u verlangen, |
wie uns fast aller Trost gebricht. | hoe ons bijna alle troost ontbreekt, |
ach, weiche doch noch nicht! | ach, verlaat ons toch nog niet! |
Terwijl de evangeliën slechts melding maken van grote blijdschap onder de achterblijvenden, introduceert Bachs tekstdichter enige dramatiek: de bas (3), als representant van Jezus' volgelingen, kan het nog niet geloven, ist dein Abschied schon so nah? Met een schril none-akkoord op Abschied verduidelijkt hij de betekenis daarvan. De twee traverso's die hem ritmisch begeleiden illustreren hoe tranen over zijn wangen stromen.
4. Aria (A)
alt, viool 1, viool 2 colla parte viool, continuo
Ach, bleibe doch, mein liebstes Leben, | Ach, blijf toch, mijn liefste leven, |
ach, fliehe nicht so bald von mir! | ach, vlucht niet zo snel van mijn weg! |
Dein Abschied und dein frühes Scheiden | Uw afscheid en uw vroege vertrek |
bringt mir das allergrößte Leiden, | brengen mij groot verdriet, |
ach ja, so bleibe doch noch hier; | ach ja, blijft toch nog hier, |
sonst werd ich ganz von Schmerz umgeben. | anders word ik geheel door pijn omsloten. |
Zoals in de Matthäus-Passion voortdurend gebeurt, levert het accompagnato-recitatief een interpretatie van de evangelietekst, die een affectgeladen aria (4) mogelijk maakt. In dit geval is het de alt die een laatste poging doet Jezus voor zich te behouden: Ach, bleibe doch. Haar/zijn melancholische smeekbede is een in mineur gekleurde triosonate met de tot één stem samengevoegde violen en een continuo dat de golvende lijnen van beide melodiestemmen met losse achtsten-akkoorden steunt; de pauzes tussen die akkoorden suggereren verlatenheid.
De verwantschap van deze aria met het door Bach in 1748/49 gecomponeerde Agnus Dei van de HOHE MESSE is evident; het Agnus Dei is evenwel geen parodie van deze hemelvaartsaria, maar beide zijn parodieën van een nog ouder origineel, de aria Entfernet euch, ihr kalten Herzen uit de huwelijkscantate Serenade auf des Herrn geheimen Kriegsraths von Hohenthal Vermählung in Leipzig, 27 november 1725. De beide parodieën delen hun klagend en smekend affect, maar de noten tonen interessante verschillen. Met name de huiverende 32-stenversieringen in de violen (vanaf m. 2) en de alt (vanaf m. 10) ontbreken in de strakkere Agnus-Deiversie, die bovendien geen middendeel (Dein Abschied....) bevat. Waar de alt in het Agnus Dei met een eigen thema inzet, neemt h/zij hier de melodie van de violen over.
5. Recitatief Evangelist (T)
tenor, continuo
»Und ward aufgehaben zusehends | 'En hij werd voor hun ogen opgeheven |
und fuhr auf gen Himmel, | en voer ten hemel, |
eine Wolke nahm ihn | een wolk nam hem weg |
weg vor ihren Augen, | zodat ze hem niet meer zagen, |
und er sitzet zur rechten Hand Gottes.« | en hij zit aan de rechterhand van God.' |
De evangelist hervat zijn bericht (5) met de vermelding van Christus' daadwerkelijke hemelvaart.
6. Koraal
tutti
Nun lieget alles unter dir, | Nu ligt alles onder u, |
dich selbst nur ausgenommen; | uitgezonderd uzelf; |
die Engel müssen für und für | de engelen moeten u voortdurend |
dir aufzuwarten kommen. | komen bedienen. |
Die Fürsten stehn auch auf der Bahn | Ook de vorsten staan langs de weg |
und sind dir willig untertan; | en zijn u gewillig dienstbaar; |
Luft, Wasser, Feuer, Erden | lucht, water, vuur en aarde |
muß dir zu Dienste werden. | moeten u dienen. |
De gelovige gemeente bevestigt dat met een koraal (6) waarvan de uitzonderlijk lage ligging (een kwart onder vergelijkbare harmoniseringen) de hoogte van Christus' nieuwe positie uitdrukt. Een driekwartsmaat en beweeglijke ritmen in de begeleidende stemmen zorgen voor een levendige, opgewekte sfeer. De zeer terzake doende tekst Nun lieget alles unter dir is het vierde couplet (van veertien) van Johan Rists lied Du Lebefürst, Herr Jesu Christ uit 1641.
7a. Recitatief Evangelist (T)
tenor, bas, continuo
(T) »Und da sie ihm nachsahen | (T) 'En terwijl zij hem nakeken |
gen Himmel fahren, | terwijl hij ten hemel voer, |
siehe, da stunden bei ihnen | zie, daar stonden twee mannen bij hen |
zwei Männer in weißen Kleidern, welche auch sagten: | in witte gewaden, die zeiden: |
(T & B) Ihr Männer von Galiläa, | (T & B) O mannen van Galilea, |
was stehet ihr und sehet gen Himmel? | wat staan jullie naar de hemel te kijken? |
Dieser Jesus, welcher von euch ist aufgenommen | Deze Jezus, die uit jullie midden is opgenomen |
gen Himmel, wird kommen, | in de hemel, zal terugkomen |
wie ihr ihn gesehen habt gen Himmel fahren.« | zoals jullie hem naar de hemel hebben zien gaan.' |
In het vervolg van het bijbelverhaal (7) zijn de rollen enigszins onduidelijk gedifferentieerd. Eerst meldt de tenor/evangelist in een vrij recitatief hoe Jezus' volgelingen hem ten hemel zien varen (het continuo brengt dat nog eens in beeld), en vervolgens hoe zij worden toegesproken door twee 'mannen in witte pakken', engelen dus, die sprekend worden ingevoerd, vertolkt door twee mannenstemmen waaronder de tenor, die hier dus even uit zijn vertellende rol stapt. De twee spreken arioso d.w.z. met ritmische begeleiding, aanvankelijk homofoon, maar verklaren dan in canon, dus extra gezaghebbend, de hemelvaart als voorteken van Christus' wederkomst. Het wird-kommenmotief klinkt reeds anticiperend in het continuo voordat het ter sprake is gebracht.
7b. Recitatief (A)
alt, traverso 1/2, hobo 1
Ach ja! so komme bald zurück: | Ach ja, kom dus snel terug: |
tilg einst mein trauriges Gebärden, | maak een einde aan mijn droevige gedrag, |
sonst wird mir jeder Augenblick | anders haat ik elk ogenblik |
verhaßt und Jahren ähnlich werden. | en lijkt het wel jaren. |
Daarop reageert de gelovige alt met een recitatief dat, zoals dat van de de bas in (3), door twee traverso's wordt begeleid (accompagnato). Waar de alt in (4) Jezus niet kon loslaten (Ach, bleibe doch), kan z/hij nu niet wachten op zijn terugkeer (komme bald zurück). Met een dalende reeks halve tonen maakt de continuobas echter duidelijk dat de wederkomst trager zal verlopen dan de hemelvaart. De akkoorden die daaruit voortvloeien zorgen liefst zes keer voor een pijnlijke tritonus, de moeilijk te treffen halve octaaf (diabolus in musica).
7c. Recitatief Evangelist (T)
tenor, continuo
»Sie aber beteten ihn an, | 'Maar zij aanbaden hem, |
wandten um gen Jerusalem von dem Berge, | draaiden zich om naar Jeruzalem |
der da heißet der Ölberg, | vanaf de Olijfberg, |
welcher ist nahe bei Jerusalem | die dichtbij Jeruzalem ligt, |
und liegt einen Sabbater-Weg davon, | op een sabbatsreis afstand; |
und sie kehreten wieder gen Jerusalem | en ze keerden terug naar Jeruzalem |
mit großer Freude.« | met grote vreugde.' |
Tenslotte besluit de tenor/evangelist zijn secco recitatief: de discipelen keren mit großer Freude terug naar Jeruzalem, vlakbij, want een sabbatsreis (= wat je op de sabbat mag lopen) is niet meer dan tweeduizend stappen.
Door de 'Evangelien-Harmonie' wordt die terugkeer tweemaal gemeld (m. 1, wandten um (Handelingen 1: 12) en m. 7, kehreten wieder (Lucas 24: 52)); Bach wordt zich dat blijkbaar pas naderhand bewust en corrigeert de noten van kehreten wieder, zodat ook de muziek daarbij terugkeert (zie facsimile).
8. Aria (S)
sopraan, viool 1, viool 2 + altviool colla parte viool, traverso 1, traverso 2 colla parte traverso, hobo 1
Jesu, deine Gnadenblicke | Jezus, uw genadige blikken |
kann ich doch beständig sehn. | kan ik immers voortdurend zien. |
Deine Liebe bleibt zurücke, | Uw liefde blijft hier achter, |
daß ich mich hier in der Zeit | zodat ik hier in deze tijd |
an der künftgen Herrlichkeit | van de toekomstige heerlijkheid |
schon voraus im Geist erquicke, | bij voorbaat al in de geest geniet, |
wenn wir einst dort vor dir stehn. | wanneer wij eens daar voor u zullen staan. |
De sopraan, als zo vaak de ideale gelovige, maakt zich in haar aria (8) minder zorgen dan de alt: ze voelt zich nog voortdurend door Jezus' liefde omringd (Deine Liebe bleibt zurücke). Ze wordt begeleid door drie instrumentale stemmen: een hobo, de twee unisono spelende traverso's en de in één partij verzamelde kinstrijkers. En geen continuo! De strijkers spelen een surrogaat baslijn, een bassetto, een basje. Dat bepaalt de etherische, spirituele sfeer die we bijvoorbeeld ook kennen van de aria Aus Liebe uit de Matthäus-Passion. In de oorspronkelijke versie van deze aria in voornoemde huwelijkscantate (Unschuld! Kleinod reiner Seelen) stond dit voor de reinheid en onschuld van de jonggehuwden. Hier wekt het een indruk van vergeestelijking, verlost van aardse bindingen, gewichtloos, aan de zwaartekracht ontheven. De ritmiek is dansant, doet denken aan een menuet, en ook de opbouw in eenheden van zestien maten verwijst naar een dans. Reeksen omhoog strevende zestienden richten de blik naar de hemel.
9. Koor
tutti
Wenn soll es doch geschehen, | Wanneer zal het toch gebeuren, |
wenn kömmt die liebe Zeit, | wanneer komt die dierbare tijd |
daß ich ihn werde sehen | dat ik hem zal zien |
in seiner Herrlichkeit? | in zijn heerlijkheid? |
Du Tag, wenn wirst du sein, | O dag, wanneer zul je komen, |
daß wir den Heiland grüßen, | waarop wij de Heiland begroeten, |
daß wir den Heiland küssen? | waarop wij de Heiland kussen? |
Komm, stelle dich doch ein! | Kom, breek toch aan! |
Het Himmelfahrts-Oratorium eindigt met een spetterende finale (9): een koraalfantasie van het type waarmee veel cantates uit de koraalcantatejaargang openden. Opgehangen in een concertante instrumentale begeleiding die zich vrijwel onafhankelijk lijkt te bewegen, zingt de sopraan de acht regels van het koraal als cantus firmus in lange noten; ze wordt daarin afwisselend gesteund door één van de instrumentale groepen. De lagere stemmen harmoniseren de koraalmelodie in vrije polyfonie, met kortere noten en tekstherhaling; soms (eerste regels) elkaar imiterend, soms (laatste regels) gelijktijdig inzettend. De vijfde koraalregel krijgt van de bassen een opmerkelijke begeleiding: een snelle, over meer dan een octaaf uitwaaierende, zoekende figuur, die de onbepaaldheid lijkt te verbeelden van de dag der wederkomst.
Met name door de jazzy syncopes voorziet het orkest het stuk van een stuwende ritmiek. Aanvankelijk klinkt het thema steeds in canon (met een halve maat en een terts verschil) tussen de eerste en tweede spelers van de vier instrumentale groepen (koper, traverso's, hobo's en strijkers); later geven de groepen voortdurend thematische brokstukken aan elkaar door.
Het koraal is de zevende (en laatste) strofe van het lied Gott fähret auf gen Himmel, dat Gottfried Wilhelm Sacer in 1697 schreef naar Psalm 47; het wordt gezongen op de bekende melodie van Von Gott will ich nicht lassen.
Nadat Bach zijn laatste koraalcantates heeft geschreven, produceert hij met deze koraalfantasie nog weer een nieuw compositorisch hoogstandje: hij ziet kans om een koraal dat in een mineur toonsoort staat, in te bedden in een orkestrale begeleiding die - vanwege de trompetten - in D-groot moet staan. Iets dergelijks deed hij vijf maanden eerder voor het slotkoraal van het Weihnachts-Oratorium, waar een koraal in een oude kerktoonsoort (Frygisch) eveneens in een D-groot omgeving verscheen.
(Het eerste woord moet luiden Wenn, een tijdsbepaling die in het moderne Duits door Wann wordt weergegeven, en door de oude Bachgesellschaft ten onrechte werd gecorrigeerd.)
inwijding Thomasschule 1732 | huldiging Friedrich August 1733 | Himmelfahrts-Oratorium 1735 |
Froher Tag, verlangte Stunden, Nun hat unsre Lust gefunden, Was sie fest und ruhig macht. Hier steht unser Schul-Gebäude, Hier erblicket Aug und Freude Kunst und Ordnung, Zier und Pracht. | Frohes Volk, vergnügte Sachsen, sehet Heil und Wonne wachsen, sehet eure Wohlfart blühn. Euer Glanz verdunkelt nimmer, Zeit und Schicksal hat dem Schimmer die Beständigkeit verliehn. | Lobet Gott in seinen Reichen, preiset ihn in seinen Ehren, rühmet ihn in seiner Pracht! Sucht sein Lob recht zu vergleichen, wenn ihr mit gesamten Chören ihm ein Lied zu Ehren macht! |