Eduard van Hengel

Johann Sebastian Bach vocale werken

Johann Sebastian Bach

Ihr werdet weinen und heulen (BWV 103)

Geschreven voor Zondag Jubilate

Voor het eerst uitgevoerd: 22 apr 1725

Libretto: Christiane Mariane von Ziegler

Solisten ATB koor SATB orkest str flpicc trav obd'am1,2 trp cont

Totaal 6 delen, 1 koorwerk, 1 koraal

Vertaling: Ria van Hengel

Deze cantate werd de afgelopen jaren vaak uitgevoerd

beluister

andere besprekingen

downloads uitleg

Bespreking

Nadat Bach, om redenen waarnaar wij slechts kunnen gissen, in de vastentijd 1725 gedwongen was zijn beoogde jaargang koraalcantates voortijdig te beëindigen, schreef hij tussen Pasen en Pinksteren 1725 onder meer negen cantates op teksten van de begaafde Leipziger dichteres Christiane Mariane von Ziegler (*1695); BWV 103, voor de derde zondag na Pasen (22 april 1725), is de eerste in deze reeks. Von Ziegler was de kunstminnende dochter van een oud-burgemeester van Leipzig; op 27-jarige leeftijd keerde zij terug naar Leipzig nadat ze twee echtgenoten had verloren en haar kinderen uit beide huwelijken. Haar teksten behoren tot de beste die Bach heeft getoonzet. Omdat Von Ziegler haar teksten voor deze negen cantates zelf in 1728 publiceerde, kunnen we niet alleen concluderen dat het op basis van persoonlijke contacten moet zijn geweest dat Bach er reeds in 1725 kon beschikken, maar ook dat Bach soms drastisch in haar teksten heeft ingegrepen (zie onder).

De derde zondag na Pasen heet in de kerkelijke agenda weliswaar Zondag Jubilate, maar in Bachs kerkmuziek is het toch geen vrolijke boel; andere cantates die hij voor deze dag schreef heten resp Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen (BWV 12, 1714) en Wir müssen durch viel Trübsal (BWV 146, 1726/7). De reden daarvoor geeft de evangelielezing uit Johannes 16: 16-23, waarin Jezus zijn afscheid aankondigt en zijn discipelen waarschuwt dat dat slechts een korte treurige periode zal vormen waarin de buitenwereld hen zal bespotten.

BWV 103 heeft tussen openingskoor en slotkoraal twee recitatief/aria-paren, die respectievelijk het verdriet over het vertrek van Jezus en de vreugde over zijn beloofde wederkomst behandelen. Er is geen solorol weggelegd voor de sopraan; instrumentale obligaatpartijen zijn er voor de trompet (nrs. 5 en 6) en (nrs. 1 en 3) voor een flauto piccolo, een zeer hoge blokfluit (in d''), die wij tegenwoordig 'sopranino‘ noemen, minder dan 25 cm lang; bij een latere uitvoering, waarvoor blijkbaar geen blokfluitist beschikbaar was, herschreef Bach deze partij, een octaaf lager, voor een viool- of traversosolo.

1. Koor en Arioso (B)

bas, SATB, strijkers, flauto piccolo, hobo d'amore 1/2, continuo

»Ihr werdet weinen und heulen, Jullie zullen huilen en weeklagen,
aber die Welt wird sich freuen. maar de wereld zal blij zijn.
(B) Ihr aber werdet traurig sein. En jullie zullen bedroefd zijn,
Doch eure Traurigkeit maar jullie droefheid
soll in Freude verkehret werden.«zal in vreugde veranderen.
beluister:

Bachs openingskoor (1) beschouwt de evangelietekst (Joh. 16: 20) als bestaande uit vijf regels, waarvan zowel het eerste als het laatste paar de antithese bevatten tussen droefenis (weinen, heulen, Traurigkeit) en blijdschap (freuen, Freude). De middelste regel, Ihr aber werdet traurig sein, wordt onder begeleiding van alle instrumenten als recitatief vertolkt door de bas, ten teken dat deze woorden door Christus worden gesproken, de Vox Christi. Deze centrale woorden worden omlijst door overwegend fugatische koordelen met de genoemde contraire affecten; hoewel de eerste Freude een 'Schadenfreude' van de boze buitenwereld betreft en de tweede die van de toegesproken volgelingen, gebruikt Bach dezelfde, hieronder weergegeven thematiek voor beide regelparen:Het tweede thema bestaat, zoals te verwachten viel, vrijwel geheel uit de ritmische kort-kort-lang-figuurtjes die altijd vreugde en jubel begeleiden.

Op basis van deze keuzes had Bach kunnen volstaan met een simpele A-B-A-structuur: twee koorfuga's met Freudethematiek als contrapunt tegenover het Traurigkeitthema, rond het recitativisch middendeel. Maar aan deze hoofdstructuur gaat een 54 maten lange inleiding vooraf.

Deze proloog omvat in de eerste plaats een instrumentale sinfonia van 26 maten die, enigszins verrassend voor een cantate met weinen und heulen in de titel, hoofdzakelijk is gebaseerd op de Freude-thematiek, verdeeld over de twee belangrijkste instrumentgroepen, strijkers en oboi d'amore. Boven alles uit klinkt de flautino, het kleine fluitje, waarin men het gegiechel van de spottende omstanders (die Welt) kan horen. Delen van dit ritornel zullen nog enkele malen terugkeren, maar dan steeds met daarin ingebouwd koorwerk.

Met de entree van het koor (m. 27) verandert de sfeer plotseling: de tenor introduceert op de tekst Ihr werdet weinen und heulen het Traurigkeitsthema (I), met al zijn karakteristieke ingrediënten van treurnis: een chromatisch en een overmatig interval (Ais-G in het voorbeeld), een Seufzer () en een 'tritonus' (B - Eis). Als de alt de tenorinzet na vier maten overneemt, verdiept deze de betekenis ervan met een contrapunt (Ia) op de woorden weinen und heulen (hieronder), waarin de karakteristieke lamentokwart, een dalende kwart in halve-toonsstappen, zelfs tweemaal voorkomt: In maat 43 herneemt het orkest zijn ritornel en introduceren de koorstemmen daarboven paarsgewijs in tertsparallellen de Freudethematiek (II) met de tekst aber die Welt etc.

Nadat aldus beide thema's achtereenvolgens en zonder hun contrast zijn voorgedragen, begint vanaf maat 55 de bovengeschetste A-B-A-structuur. Tekst en muziek van Ihr werdet weinen en heulen (I) worden door de bas geïntroduceerd, en als de tenor het thema (th) na vier maten overneemt, zingt de bas als contrapunt (cp) het contrasterend-vrolijke aber die Welt etc. (II). Wanneer het fugathema ook in alt en sopraan heeft geklonken, met colla parte instrumentale ondersteuning, is er nog een vijfde inzet van het tragische thema door het zo vrolijke blokfluitje, dat een tijdje heeft moeten zwijgen.

Vanaf maat 75 herhaalt het instrumentaal ensemble zijn sinfonia integraal, terwijl het koor nog zijn tweede regel verwerkt en ten slotte in een soort coda, samenvatting,  beide thema's nog eens homofoon laat passeren.

Dan (m. 101) vertraagt het tempo plotseling tot adagio om de bassolist gelegenheid te geven in zijn rol als Vox Christi de centrale en verbindende zinssnede voor te dragen, Ihr aber werdet traurig sein, in vijfvoudige herhaling. Dit recitatief wordt door alle instrumenten begeleid; de muziek grossiert in smartelijke intervallen, gewrongen harmonieën en dissonante akkoorden en zelfs het 'klein flötlein' weet klagend mee te leven.

Tenslotte (m. 109) volgt een herhaling van het aan het recitatief voorafgaande deel A: de dubbelfuga en de terugkeer van de sinfonia met ingebouwd koorwerk, maar nu op tekst van de laatste twee regels.

 

2. Recitatief (T)

tenor, continuo

Wer sollte nicht in Klagen untergehn, Wie zou niet in geklaag ten onder gaan
wenn uns der Liebste wird entrissen? als de liefste van ons wordt weggerukt?
Der Seelen Heil, Het heil van de zielen,
die Zuflucht kranker Herzen de toevlucht van zieke harten
acht' nicht auf unsre Schmerzen.heeft geen aandacht voor onze pijn.
beluister:

Het slechts door continuo begeleide (secco) tenorrecitatief (2) eindigt met een kort ritmisch arioso, dat de Schmerzen (pijn) van Christus' afwezigheid onderstreept.

3. Aria (A)

alt, flauto piccolo, continuo

Kein Arzt ist außer dir zu finden,Er is geen andere arts te vinden dan u,
ich suche durch ganz Gilead;ik zoek heel Gilead af;
wer heilt die Wunden meiner Sünden,wie geneest de wonden van mijn zonden,
weil man hier keinen Balsam hat?want hier is geen balsem.
Verbirgst du dich, so muß ich sterben.Als u zich verbergt, dan moet ik sterven.
Erbarme dich, ach, höre doch!Ontferm u, ach, luister toch!
Du suchest ja nicht mein Verderben,U bent immers niet uit op mijn ondergang,
wohlan, so hofft mein Herze noch.welnu, dan blijft mijn hart nog hopen.
beluister:

Die zielepijn wordt als ziekte van het hart geduid, waarvoor echter, aldus de alt in aria (3), geen arts competent is, en zelfs in de aan balsem zo rijke stad Gilead (volgens Jeremia 8: 22) geen verzachting is te vinden. De wanhopige alt wordt begeleid door een prachtige beweeglijke piccolosolo. De vorm van deze nogal virtuoze aria is ambivalent: het continuo begeleidt de twee melodische stemmen hoofdzakelijk met korte akkoorden (piano e staccato, als in een triosonate) maar vervult nu en dan ook zelf melodische functies, als in een trio.

4. Recitatief (A)

alt, continuo

Du wirst mich nach der Angst auch wiederum erquicken; U zult mij na de angst ook weer verkwikken;
so will ich mich zu deiner Ankunft schicken, daarom wil ik mij instellen op uw komst,
ich traue dem Verheißungswort, ik vertrouw op uw belofte
daß meine Traurigkeit dat mijn droefheid
in Freude soll verkehret werden.in vreugde zal veranderen.
beluister:

Met het secco recitatief (4) voltrekt de alt de inhoudelijke wending (volta) in deze cantate, van droefheid naar vreugde; h/zij verkneukelt zich in het vooruitzicht op Christus' beloofde wederkomst, met een uitbundige coloratuur op Freude. In zijn behoefte de twee recitatieven enigszins met elkaar in evenwicht te brengen, schrapte Bach botweg twee regels uit Von Zieglers tekst, daarmee het rijm beschadigend:

Von Ziegler Bach
Daß meine Traurigkeit

und dies vielleicht in kurzer Zeit,

nach bäng- und ängstlichen Gebärden

in Freude soll verkehret werden.

Daß meine Traurigkeit

...

...

in Freude soll verkehret werden.

 

5. Aria (T)

tenor, strijkers, hobo d'amore 1 colla parte viool, hobo d'amore 2 colla parte viool, trompet, continuo

Erholet euch, betrübte Sinnen,Fleur op, bedroefde zinnen,
ihr tut euch selber allzu weh.jullie doen jezelf te veel pijn.
Laßt von dem traurigen Beginnen,Houd op met treuren
eh ich in Tränen untergeh,voordat ik in tranen onderga.
Mein Jesus läßt sich wieder sehen,Mijn Jezus laat zich weer zien,
o Freude, der nichts gleichen kann:o, vreugde, met niets te vergelijken,
wie wohl ist mir dadurch geschehen,wat heeft dat mij veel goed gedaan,
nimm, nimm mein Herz zum Opfer an.neem, neem mijn hart als offer aan.
beluister:

Tenoraria (5) is het enige stuk in een majeur toonsoort (D-groot), een vrolijk, zonnig stuk met een solorol voor de trompet en begeleiding door alle overige instrumentalisten; de twee oboi d'amore verdubbelen de eerste viool. Het vertrouwde vreugderitme, kort-kort-lang, domineert. Bij weh, traurig en Tränen herinneren enkele kortstondige harmonische wolkenvelden nog aan het weinen und heulen van deel (1); ook de trompettist wordt soms gevraagd aan de klagende sfeer bij te dragen met voor hem/haar nogal ongebruikelijke Seufzer of tonen die niet tot zijn natuurlijke toonvoorraad behoren (zg 'blue notes'), waardoor hij onvermijdelijk de droefenis zal versterken. De tenor overtreft de alt in een extatische coloratuur op Freude, die zes maten en bijkans honderd noten beslaat.

6. Koraal

tutti

Ich hab dich einen Augenblick,Ik heb je een ogenblik,
o liebes Kind, verlassen;lief kind, verlaten;
sieh aber, sieh, mit großem Glückmaar kijk, kijk, met groot geluk
und Trost ohn alle Maßenen mateloze troost
will ich dir schon die Freudenkronwil ik je nu de vreugdekroon
aufsetzen und verehren.als eer opzetten.
Dein kurzes Leid soll sich in FreudJe korte lijden zal in vreugde
und ewig Wohl verkehren.en eeuwig geluk veranderen.
beluister:

Het slotkoraal (6), het negende vers van Paul Gerhardts koraal Barmherz'ger Vater, höchster Gott (1653), vat de boodschap van de cantate goed samen; de gelovige gemeente, wier stem in de slotkoralen pleegt te klinken, maakt zich letterlijk Christus' woorden eigen (Ich). Het koraal wordt gezongen op de melodie van Was mein Gott will, das gescheh' allzeit (1571). Alle instrumenten, met uitzondering van de sopranino, ondersteunen de zangers.