Liederen en aria’s
De Bach Werke Verzeichnis, opgesteld in 1950, reserveerde de BWVnrs 439-507 voor “geistliche Lieder und Arien mit Generalbass”. Het zijn 68 eenstemmige liederen voor een niet gespecificeerde solostem, voorzien van een becijferde bas, zoals ze werden aangetroffen in “Schemelli’s Gesangbuch”, een in 1736 verschenen kolossale verzameling van 954 geestelijke liederen, waarvan er 68, qua melodie en/of harmonisering/becijfering worden toegeschreven aan J.S.Bach. Op drie nummers na (BWV 452, 478 en 505) kennen wij geen ander bewijs voor Bachs auteurschap; de liederen zouden best veel eerder dan 1736 kunnen zijn ontstaan.
G.C.Schemelli was een de muziek toegewijde jurist wiens zoontje een leerling van Bach was.
Voor huiselijk gebruik bestemde piëtistische liederenbundels verschenen destijds regelmatig;
toeschrijving van zoveel mogelijk liederen aan ‘di S. Bach D. M. Lips’, de beroemde Director musices Lipsiensis, was dus een belangrijk marketing instrument. Onduidelijk is echter hoeveel of weinig Bach heeft bijdragen aan ‘zijn’ liederen, die altijd reeds bestaande teksten en gebruikelijke melodieën hebben.
De composities BWV 508 - 518 zijn ontleend aan het tweede Notenbüchlein voor Anna Magdalena Bach, Bachs tweede vrouw met wie hij in 1722 trouwde, na het overlijden van Maria Barbara (1684-1720). Anna Magdalena was een professionele sopraan, verbonden aan de hofkapel in het calvinistische Köthen. Toen Bach in 1723 naar Leipzig verhuisde moest zij haar professionele carrière opgeven omdat vrouwen in het conservatieve Leipzig niet geacht werden in het openbaar op te treden. Bach begon in 1722 een Clavierbüchlein voor haar waarin hij eigen composities en ontwerpen daarvoor noteerde; dit muziekboekje is ons slechts zeer ten dele en gehavend overgeleverd. Vanaf 1725 ontstond een tweede Clavierbüchlein, waarin Bach, maar ook anderen waaronder zijn zonen, tot in de dertiger jaren allerlei solozangstukken en muziek voor toetseninstrumenten voor haar noteerden, niet alleen van de hand van Sebastian, maar ook van o.m. Couperin en zoon Carl Philipp Emanuel.
Van de elf stukken voor een niet nader gespecificeerde stem en basso continuo die de BWV gehaald hebben zijn slechts BWV 511 en 512 zeker van Sebastian; van het bekende Bist du bei mir, BWV 508, staat inmiddels vast dat het is geschreven door Gottfried Heinrich Stölzel (1690-1743). BWV 515 is waarschijnlijk van zoon Gottfried Heinrich (1724-1763).